de angst dat ons taalgevoel inferieur is mijn laatste barrière geen stand meer houdt. Tegen wat? De vloed van wie of waar is reëel. Zij leidt tot zwijgen en schrikkerig lezen van de scrolls. Zij leidt tot het verbieden van honger. De omlijsting, het kader van ons falen is een graf, dat moet ontvlucht. Jaloers op wie met de wereld lijdt, die angst niet kent, en boos omdat zij zich steeds weer wreekt. In het diepst van je wezen matige letters zijn, bijeengeveegd door vreemde krachten, een imprint van je voelend vlees. En de jaren waardeloos, lachwekkend zoals ze naast je staan. Geen argument, geen houvast, geen boei in de grote zee van tekens. Verdedigingswerken blijven niet, niets houdt stand als je je uitschrijft, de angst blijft. Abstract, concreet als het hoongelach van wraakgodinnen. De angst de snaar van de taal niks meer verborgen, geen stilte, geen banen, geen aders of vergezichten. Een eindeloze, dunne klaagzang is het ik.
Auteur: Kamiel Choi
In Nederland geboren poète woonachtig ergens in Berlijn, Thailand of Zuid-Korea vanwaar hij tekstuele ellende de wereld in stuurt, tussen dewelke samenhang ver te zoeken is. Tevens vader van Miru, goddelijke hoedster van dode zielen, geboren in het jaar des Heren 2013.
Dichtbundel "Tiktaalik" verschijnt oktober 2020 bij uitgeverij De Kaneelfabriek
Metamorphosis
We wanted the ice shelves to feel pain
Wanted to eat dark chocolate in artificial grass
To pierce the malevolent cloud totems
Count the fingers of the beast
Displace bleak turtle shells in acid dark soda
Crucify a fish bone in the barking throat of a mega star
Feel the soft snow through the shaft of a warm safe womb
Turn the world into a centrifuge of colors to find the pivot point
see only last things, as lasting things
Seek the fervor truest to our trauma and each other’s faces
Yell eureka at the sadness of a lonely rib
Feel the sinews in your body revolt
Be the double sided thing you can’t look out of
A creature in a four dimensional sea
Where you become the voice of all that created you
And you hush, and you try its range, and you bite off all tails and lose all shape
And you are two hugging arms who forgot about each other.
Het slechtste gedicht
Je woorden gutsen het graf van mijn gevoel
maar je houdt niet met praten op,
je tanden bewegen als een veerpont
heen en weer tussen twee geschoren oevers
traag en droef bereikt wat je zeggen wil mijn oor
en maakt mij stiller dan een dodenmeer
dat door vogels wordt gemeden, een zwart meer
van rotting en gelijkenis. Ooit strijkt ook hier
de grote vogel neer, en zal ik verlangen
naar de luchtstroom van zijn vleugelslag.
(dit gedicht heb ik in 3 minuten uit mijn mouw geschud voor de facebook-groep ‘het slechtste gedicht’. Het is een aan te raden vingeroefening voor dichters die afgeschrikt worden door de aanblik van het witte vel.)
Oot aan Bleek
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2020/11/Suzuki_Harunobu_1769_Furyu_Zashiki_Hakkei_-_Kyodai_shugetsu-1.jpg?fit=500%2C375&ssl=1)
Nabij speur ik naar je bogenrond doorheen
de aanbidwaardige gemalen van je bekken
stroomopwaarts langs ferme zomen
ingesponnen in jouw hoogliedsgevrij
Luur me aan de altaren van je dijen
Sleur me voorbij mijn hoogmoed, jij
vertover met je fijne rag de morgendauw
om ons nu en vaar me tot het einde van mijn einde
raag staalblauw in de weerwind van mijn wil
drom met me in de slaapdronken luwte, tintel
door mijn markante registers, rijs met de vonken
ontstijg ons sintelend bestaan, huil in de bolling
van de hemelen, ontsla jeremia die in mijn ontij trolt
wiek ons over de stilste distelvelden als eeuwige
gameten, brand onze gezichten in het veen
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2020/02/hurk.jpg?fit=1200%2C1695&ssl=1)
![](https://i1.wp.com/komrijm.creativechoice.org/files/2020/02/toilet.jpg?fit=292%2C173)
Het is niet de primitieve manier waarop mensen van onder de sahara zich ontlasten, noch een fragwürdig erfstuk van de homobeweging. Hurkpoepen is de meest gezonde manier van defeceren, dat heeft de beeldschone Duitse Julia Enders ons uitgelegd in haar boek met de tenenkrullende ondertitel De charme van je darmen.
Het is openbare instellingen een doorn in het oog. Mensen uit ‘andere culturen’ die niet anders gewend zijn, gaan met hun schoenzolen op de toiletrand zitten, ontlasten zich niet in het midden van de pot maar langs de bril, waarna zij hun poep met een stukje wc-papier tevergeefs proberen te verwijderen en het alleen verder uitwrijven. Het ontbreken van een waterslang, dat hen de gemoedsrust had kunnen geven omringd te zijn door enige beschaving, frustreert de hurkpoepers dermate dat dit leidt tot plotselinge, ongecoördineerde bewegingen van hun half ontklede lijven, hun onwelriekende vingers en hun besmeurde achterwerk, hetgeen de hygiëne in het toilethokje niet ten goede komt.
Om deze mensen, die men in politiek correct Nederlands graag bejubelt als de “ánder”, hygiënische mores te leren, heeft men een integraal verbod ingesteld op hurkpoepen. In de intiemste krochten van onze openbare gebouwen zijn verbodsbordjes opgesteld die de waarde nieuwkomer erop wijzen dat hij in dit land dient te defeceren in de zelfde houding waarin we dineren. Maar of zij deze maning ter harte nemen?
Ignoramus
We kunnen het niet weten. Dat maakt toiletmores juist zo interessant. Om te doen wat de tijdsgeest voorschrijft, observeren, ‘in kaart brengen’, bespieden, dient het Westen een laatste bastion van privacy prijs te geven. Het recht om op de wc niet absoluut gevrijwaard te zijn van de blik van anderen. Gehandhaafd kan het hurkpoepverbod daarom alleen in een klucht. Stel je een handhaver voor in een lichtblauw uniform met een gaaf antihurklogo, die zich bij het toiletbezoek van een persoon met een hurkachtergrond of uit een hurkgevaarlijk land, voor het toilethokje posteert en de poeper moraliserend toespreekt:
“Je weet dat je op de bril moet zítten…”
“Ik voel het aan mijn water dat je niet op de bril zit…”
“Het is eigenlijk niet toegestaan, maar wat als ik per ongeluk onder het deurtje doorkijk en je voeten niet op de grond zie staan?”
“Zittend poepen klínkt anders, Abdullahi…”
Het toilet wordt op die manier tot het paradigma van onze tijd: een biechthokje waarin je kan zondigen. Een plek waarin men geheel met zijn geweten alleen is, bekeken alleen door de Almachtige. En slechts daar, op de allerprivaatste plek, afgeschermd van de controlerende blik van de wereld, is het nog mogelijk om absoluut te zondigen. Omdat zij onzichtbaar is, blijft de zonde vanuit het perspectief van de oordelende neergaande cultuur imaginair, we beelden ons in hoe de Vreemdeling op de privaatste stek die we hem niet kunnen ontnemen zonder onze eigen cultuur te verloochenen, de absolute zonde begaat, het ultieme affront tegen onze beschaving, juist omdat die beschaving voorschrijft dat het onzichtbaar en dus straffeloos moet blijven. Hurkpoepen is het absolute metafysische verzet tegen de Westerse moraal die arbitraire waarden als rationele en alternatiefloze doxa presenteert.
In een nihiliserende samenleving waar de hoogste waarde hooguit schouderophalend en nonchalant wordt nageleefd, kan het begrip zonde tegenwicht bieden, mits we ons die zonde voorstellen als iets dat is afgesloten van het publieke discours dat absolute waarden vertrapt. Iemand betrappen op de zonde van het hurkpoepen is zélf zondig, omdat het impliceert dat de wc-rust is verbroken, een van de fundamentele principes die ons sociale contract schragen. Een zonde die niet zonder zonde kan worden geobserveerd: in proto-nihilistische tijden is het de perfecte impuls voor irrationele trots op de eigen cultuur.
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2019/04/hand-shoe-leather-chain-jeans-metal-487337-pxhere.com_.jpg?fit=800%2C533&ssl=1)
Tijdens zijn leven gaat een broekdrager
tienduizenden keren naar de wc.
Tienduizenden keren opent
hij zijn gulp. Dat is in totaal, aangezien het een strook van
tien centimeter betreft, een kilometer gulp.
Een kilometer gulp wordt opengeritst in honderden toiletten
en vaak ook nog voor de seks.
De hoogste toren ter wereld is ternauwernood een kilometer
hoog.
Waarin de kleine man groot kan zijn.
de dingen lichten in trossen op
schilder ons een kraterrand als horizon
waarop gedroogde vliegen sos’en morsen
voor ze zich in dom geluk naar binnen storten
in de vuurmond die alles gebiedt en laat
ons stuntelen struikelen bielzen zonder
ritme in het vacuüm van onze onmacht
als een kleine kolibrie in de ranzige schemerering
sluimeren, de wereld halfgrijs van onttovering
en de bomen alle bomen op sterk water hoor
hoe de golven op je gezicht in stukken breken
en in deze nonnenorde gaan we met kwasten
door de nacht, de sterren afgeplakt, de wereld
een onguur kaalhoofdig palet van gelooide
kleuren, we schilderen in ploegen de ergste
ellende, roken tussendoor de laatste
kinderen op om nog hun val te breken
wanneer de dode vissen waaieren over
het water als herftbladeren de stuipen
nog in hun vinnen rillen we over het oppervlak
waar de tijd blind giert van rusteloosheid
vangen we dikke vliegen om hun over het grote
niets te onderwijzen, robuust maakt ons dat en trots
vlechten we onze vingers in elkaar tot de botten
ervan kraken ja de opa’s zijn er weer met hun
regenboogachtige grote gebaren en vervlogen
“Al ben ik zo zwart als roet / ik meen het toch goed.” (folklore)
Een hele grote neger, zijn lengte bedroeg twee meter vijftig, kwam een winkel binnen. Hij vergat te bukken en stootte zijn hoofd in de deuropening.
De deuropening liep niet onaanzienlijke beschadigingen op en de grutter die de winkel met hart en ziel uitbaatte voelde dat hij een oplossing moest verzinnen voor het hele grote neger probleem.
“Verboden voor hele grote negers” stond er een week later op een bordje boven de deuropening.
De broer van de winkelier was ook reusachtig groot.
Hij mocht uiteraard de winkel betreden, maar moest andere klanten die het bordje was opgevallen herhaaldelijk opmerkzaam maken op zijn blanke huid, om hen in te laten zien dat het bordje niet op hem van toepassing was.
Dit was een tijdrovende bezigheid die de broer van de winkelier afhield van zijn eigenlijke werkzaamheden (hij stapelde kratten en hield de bovenste schappen bij).
De winkelier werd moe van de misverstanden, en zinde naar een oplossing.
Hij veranderde, na overleg met een bevoegd geestelijke, het bordje in het volgende: “Verboden voor negers”.
En de zomer ging en de herfst kwam.
Op een dag kwam een kleine neger, met een vriendelijk gezicht, de winkel in. Iemand wees de kleine neger op het bord. Deze knikte bedaard. Maar er had zich een mensenmenigte om hem heen verzameld.
“Kun je niet lezen?” riepen de mensen en ze wierpen rottend fruit.
De kleine neger keek naar de grond en verdween uit de winkel. De grutter schudde zijn hoofd en zette een kruisje in zijn kasboek.
En de herfst ging en de winter kwam.
De kleine en de grote neger kwamen elkaar tegen, en besloten een eigen winkel te openen. Omdat ze zich gekwetst voelden door het voorval in de herfst, gingen de meeste negers liever naar deze winkel, ook al was het aanbod er beperkt. De deuropening van de winkel was drie meter hoog, zodat deze ruimte bood voor groei en nog grotere negers. Dat bleek een succes. Er hoefden geen bordjes te worden geplaatst.
Desalniettemin meden blanken de winkel, alsof er duistere praktijken plaatsvonden. Sommige spraken er zelfs schande van.
“Zo’n grote deur, sprak men, dat is toch niet normaal? Daar woont de duivel acher!” zei de broer van de winkelier, die zich schuldig voelde omdat hij alle problemen had veroorzaakt.
Toen kwam er een dikke blanke man de winkel van de negers binnen. Hij was te breed voor de deuropening, die door zijn binnenkomst aanzienlijke schade opliep. De negers wilden een bordje plaatsen met de tekst “verboden voor dikke blanke mannen”. Er kwamen nauwelijks blanke mannen in de winkel, maar het ging om het principe. En omdat ze niet minder principieel wilden zijn dan de blanke winkelier, spijkerden ze uiteindelijk een bordje met de tekst “verboden voor blanken” naast de deuropening.
En de winter ging en de lente kwam.
De kleine neger en de dochter van de blanke winkelier werden verliefd op elkaar. Hun relatie trotseerde alle smeekbedes en dreigementen, en er vond een huwelijk plaats. Ze openden een winkel met een vier meter brede en vier meter hoge deur, waar met gemak een olifant door naar binnen kon. De mensen vonden dat zo’n cliché dat ze zich ervoor gingen schamen. Er was niemand die de nieuwe winkel met de olifantendeur betrad. Economisch gezien liep de winkel dan ook uit op een fiasco.
De andere winkeliers hielden dit natuurlijk nauwlettend in de gaten, want ze waren bang op soortgelijke wijze ten onder te gaan. Een voor een verkleinden ze hun deuren. Eerst ging dat met kleine stukjes van een paar centimer, maar al gauw onstond er een wedloop en waren de winkeliers ijverig bezig, hun deuren zo klein mogelijk te maken. Hun klandizie had geen andere keuze dan zich steeds verder te bukken. Deze gewoonte begon zich met het verstrijken van de jaren en de generaties in hun lichamen vast te zetten. Dit is de echte reden waarom bijna iedereen, ongeacht ras, geslacht of seksuele oriëntatie, in het dorp tegenwoordig een bochel heeft. En dat heeft met de seizoenen niks te maken.
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2019/02/mushroom_cloud_clown_by_loxsox-d4ihgi9.jpg?fit=628%2C352&ssl=1)
zwaarbeladen pereboom vol gele metaforen, vol ooft
dat zwavelt en gist en geurt in het ochtendgloren
vaarten vol onverlaten raar in de bol geschoten,
paradijsvogelachtige, in zachte draaiingen verwachtige,
dienster van het neerslachtige, geurend-machtige
droomgrage vooruitsnellende dadengrage zuidenstroom
morgendivan vol frambozenhuidig fruitige vruchtverschuifsels
doorluchtig wuivende traagschreidende
autoriteit van tortelduiven op het plein
speel-mee met de eerste klanken carpe diem:
naijverige vroegte bij de karpervijver, schemer
verterende gemoedelijk
naast de eeuwigheid gezeten.
Meeuwengekrijs op honderd meter
tegen de platgehouden horizon
dauwlandschap parelend als een hemel vol vissenogen
hel zich uistrekkend onder wereldbogen
in het licht der onbedrogene gelijk
ijsschotsen drijvend naar de nieuwe wereld
de nieuwe dag in matgouden dageraden aangedragen
door vensters verbreid
tijdscherpe wekkervreugde, heugdelijke opsta-stemmigheid,
eerste zonlicht, liefdesvirtuose
la vie en rose
jij zachte kleinseptimeklank
prachtig-ranke lijstermime
maxime van meerkleurigheid
danken wil ik als eendengeklater, jij grote ogenschijn
in opengeslagen wijdte, reikhalzende honingraten
wang aan wang langs de gaande stroom
gelaten dromend in het koren staand
fluweeldoorvlochten wandtapijt, bekleeddwaardig geelgespikkeld
bravoureuze grimgram, beetgepakte stoere mannendroom,
mozaïek van spiegelstenen vol matoranje traankristal
zelden nagemaakte tsarenfladderaar van ingelegde
bladgoudkrullerijen en onverhulde boezemrijen
voorzichtig rijmende allesprobeerseres
drijfzand trotserende vrijgeleide
van nachtelijke rijkgekleurde wijkendheid
zinnelijk bezonnen leidraad van overdadige openhartige
tomeloos zarte gegenwart-verwachtige –
speel! met onze magere melkige betekenissen
verdwarrel over alpenvelden de bloesems
voel je een rond rotsblok verdwaald in de tijd
tussen water dat circuleert tussen
blaasbalgen die groeien tussen het wier
of in wilgen flapsig-wakker meisjeslachen
sproetenwangetjes half onzeker beschreven
springveer van opgewektheid abacus met rode kralen
kolkende regenzeeën laaiend zingend in eindeloos
liefgekozen verhalen,
roodbloeiende middelgebergte-bloesem
langs het pad dat zich naar boven kronkelt
jij nooit vergeten lelietje-der-dalen
steeds ontluikend, als de lentenatuur
als een wonder, spring op en maak ons deelgenoten
stuif ons aan de grenzen van wat zegbaar is
stuif ons aan de poorten
aan de poorten waar we met een knipoog
aan het moeilijkste manen:
de cirkel van vooruitgang in onze eigen borst te sluiten
dadelhuid, gerimpeld in de droogte van de zon
vochtverloren alabaster, mooie overrompeling
jij authentieke, laatverstane krans
kromdraaiige beeldenbestormster wormstekig
schuins beziene overall reformers
vormvolle avondjapon-blossoming ja-flierige
buitenfluiters, gaandewegs beeldgietende vrijbuiters uit
overtuiging, grandioze show vol hokuspokus echoloot-locus
van lieverlee verzakt met de zeebodem waar
triljoenen biddenden, voor hun liefde gewillig
willenden, wolpootjes samengebonden blondage
de heremitage met guitig opgestoken beeldschoon haar
lariefarie flikkend flakkende
snikkend snakkende hakkelaar
veel blijgebleven blaggeraars
de duur voorbij in een
vallée sans règles
waar brokaten sneeuwkristallen
in ijsgrotten blazen
uit de kars van vandaag draalt morgen
weer een dag, hemelser, flikflooiender
met de wijkende tijd tot de dood
een dag geurend naar kamperfoelie
en zachte lavendelbloesems, en we gaan
gezichten herkennen in witte stoom
we heffen een loflied aan op de bomen
naast de oudste olijfboom, en we vangen
de zon in sluiers op op ronde bruiloften
in luisterrijke dalen, doorstraald door
saudade’s kleindochter, haar vele gezichten
wemelend als rijp dicht aan de grond
dicht op onze zware tongen, en zo gaan we
min of meer uit: TongRiem.
verveling verveling vervelling verveling werveling verveling verveling verveling verwelking verveling verveling vervelling verveling verveling verveling verveling verwelling werveling verveling verveling verveling verveling verveling erfdeling verveling vervelling werveling verveling verveling vervelling verveling vervelling ververling verversing verveling verveling verveling werveling verveling verveling vervelling werveling verveling vervelling vervelling verveling werveling verveling verveling verveling verwelking verveling verveling vervelling verveling verveling verveling vervelling verwelling werveling verveling verwensing verveling verveling verveling versterving verveling vervelling werveling verveling verveling vervelling verveling vervelling ververling verversing verveling verveling vervelking werveling verveling verveling vervelling werveling verveling verveling vervelling verveling werveling verveling herverdeling verveling verwelking verveling verveling vervelling verversing verveling verveling verveling verwelling werveling verveling vervelling verveling verveling verveling erfdeling verveling vervelling werveling verveling verveling vervelling verveling vervelling verlenging verversing verveling verveling verveling werveling verveling verering verveling werveling verveling verveling vervelling werveling verveling verheffing verveling verveling verwelking verveling verveling vervelling verveling verveling verveling verveling verwelling werveling terechtstelling verveling verveling verveling verveling verwerving verveling vervelling werveling verveling verveling vervelling verveling vervelling verwensing verversing verveling verveling verveling werveling vervelling verveling vervelling werveling verveling verveling veredeling verveling werveling verveling verveling verveling verwelking verveling verveling vervelling vervelling verveling verveling vervelling verwelling werveling verveling kerfgeding verveling verveling verveling erfdeling verveling vervelling wervelking verveling verveling vervelling vervelling vervelling verlenging verversing verveling verveling verderving werveling verveling herverdeling vervelling werveling verveling verveling verveling vereffening werveling verveling verveling
begripsdagboek (fragment)
Ik kan nergens heen vluchten. Ieder woord is een lichtstraal gericht op een kern die niet meer is dan een geloof. Begrip is secundair. Zo’n diepe ontevredenheid met de taal kan alleen een chemische oorsprong hebben. Een samenzwering van hormonen, van moleculen, saboteert deze woordenstroom. Ik doorloop alle mogelijke narratieven maar er is er geen een die ik de moeite waard vind. De reden, dat ik dit malgré tout moet schrijven, is het zwak schijnende geloof, ergens in mijn onderbewustzijn, dat ieder woord een plek heeft en een exacte reden, ongeacht het onwaarschijnlijk slechte gezelschap waarin dat woord verkeert. Dit is het meest oorspronkelijke geloof, het geloof aan de taal zelf is fundamenteler dan het geloof aan een instantie, een god, die bepaalde woorden een goddelijke status geeft en zo religie mogelijk maakt: de idee dat het geloof zich hecht aan bepaalde inhouden en dat betekenis voortkomt uit het bevechten van tegenstrijdige inhouden. De macht van die monsters mag niet worden onderschat. Maar vanuit mijn perspectief, als iemand die zo lang alleen is opgesloten en zijn taal heeft voelen uitdoven, totdat zij zwakker was dan het flakkerend schijnsel op de koude granieten muren, zijn ze behept met een verkeerde, hysterische oppervlakkigheid.
Uit: Verweer (2019)
midwinternacht
op onbekende afstand ritselt een faun – wij mensen wachten
een enkeling ontdekt deze nacht sepia in zijn brein en verhangt zich
de hoorn schalt, de koffiemolen ratelt
de bosgod zwelgt in het zicht van de verderfelijken
verderf slaat de zwarte toetsen aan – wij wachten
wij mensen waken in de wetenschap van de eeuwige nacht
waken en liggen aan elkaars slapen, wij waken en slapen
wij mensen waken en slapen in de midwinter-
nacht
wacht! gij die de nacht heeft gezwart gij
zult tussen ons slapen, en tussen ons en tussen ons gij
zult tussen ons slapen.
nostalvember
In het kader van nostalvember, een pleebeïsch initiatief dat ik op mijn persoonlijke site heb uitgevonden, vraag ik graag uw aandacht voor de volgende gedateerde verzen:
dementie (voor Neeltje M Min)
stort het in in me
dan wil ik dat graag weten
en erbij zijn als het kan
mijn eigen naam wil ik blijven heten
ookal weet ik er zelf niets meer van
uitvindingen die deze eeuw nog worden vervangen door betere:
de keramieken poepstoel
de orale schuimpasta
de koolstofmotor
de blikken donderkar
de papieren waardevelletjes
de papieren hygiënevelletjes
de zoemende luchtbevriezers
de zalvende hypocrieten
de diersnijdersfabrieken
de platte breinverdoezelaars
de stad ontevreden I
Aan de rand zie je kreupelen en melaatsen
die daar vergroeid zijn met de stenen
ze grijpen naar alles, pas op voor je benen
hun kermen hoor je tegen de gevels weerkaatsenGifgroen fruit staat in nette rijen opgesteld
telefoons, broeken, parfum, pruiken
die dingen liggen daar om te gebruiken
ze worden verkocht voor wat doet leven: geldStraks keren de mensen weer terug in hun holen
daar gaan ze gezellig al hun rijkdommen delen
met hun levende geliefden, of hun dode idolenMaar hier, in het helle openbaar verscholen
heerst de wet van jij kan mij niet schelen
de stad is een vergissing van symbolen
Substantie
VADER (liefde)
omstavend dadigt je vader, ooit grijs ooit donker ooit de eersteling in je dromen
hijhij zegt woorden in drommen die in je aanvang horzelen, je oudste gedachten korven
hijhij groeit aan zijn lippen uit je voorhoofd kijk, daar danst hij in de kamer, rare papa,
hijhij wil lateren, je kinderopstand orkestreren, hijhij werpt de schaduw van zijn wetten schuins over jouw dagendheid uit,
hijhij herkauwde jouw gezichten vanaf je eerste uur,
hijhij zorgt koortsig, zijn wereld blijft met warme lucht verwapend
zijn geur die hijhij bij zich draagt laadt zwaveldiep onder de gewelvingen aan jouw begin waarin
hijhij wil broeien,
kaderend staat de vader aan zijn ophogende klippen
om zijn blik te verren voor de val
fantasie I
Het overik verkruimelt in gestondde marges
we pozen schubbig bij de onderdrukten, laaflijdend als paapse labyrintiërs
___________bedekken we het huivergrijs onder de werelddelen, brouwen we bovenaan
aan het destillaat van onze bovenstand, impeccabel rekt het verhalige ik de opmars op, miljoenen zwarte voeten veronderen onze luchten, het vreemde likt mij, men angstigt zich het liefst op witte stranden
Krokig klipt nog de koningsdiscipline, summum summum, ya’alabi ghamza aleph beth, maar de mensen noden niet, zij knopen zich een lakenweg tot aan de grond waar het leed intrekt tussen de tegelnaden.
Bloedrood overikt ons de stervende zon kloks tikt zij ons uit en zal zij ons
________kronen in de wentelslaap, tot we onszelf verlaten
we kijken er baards tegenaan
Worum sich die Angst ängstet, ist das In-der-Welt-sein selbst – Heidegger.
ik ben de grote hypochonder:
ik groei mijn liefste angsten aan
mijn verbeelding is een schimmelende voorraadkast
het woekert poliepen uit mijn dij, die doornig standhouden
iedere glimlach is een belofte van electrocutie
want ik ken jullie wel: jullie komen mijn tongriem doorsnijden
en een lamme tong verdicht de leut niet deutend, weet een kind
maar wat is mij aan de angst gelegen als het waarheidt in de schemering,
aan de erecties die ons zullen aflossen, die de wereld zullen ontsieren tot Oz
aan de rilgeesten die langeweilen bij het aanbreken van de grote middag
soms is angst de toonsoort van thuiskomst
gejank van de wilde honden als ze een nederzetting ruiken
blijf de magie van je verbeelding trouw, vouw
je angsten als gemalen muskaat in de plooien van de kranten
als je schrikschippert door de bezette stad
boogneukt in een dependance
loeihard straffen de omgewanden onze bluf, hun komst
zet regeleindes weg, onze stokvistongen
zuigt het vacuüm, de angstende angst wordt altijd afgezonken volgens het protocol
schraaltalige neuzelaars ontgaat dat maar wie wil hier nog
de dompteur zijn van zijn eigen spleen we kijken er baards tegenaan
lustgameten roedelen jachtig over de naakte toendra van de angst
er groeit mij nog eens een toverstaf aan die alle referenties verhekst
inkerkert in het ijs dat eeuwig is
(uit mijn voorgelaten gedichtenverzameling ‘Tongriem 2‘, parels tussen de stront)
Woordverliefd versluip ik mij
in jouw smiezen,
je wordt een glimlach die ritselt in het riet
een zieneres die mijn wereld weerbarst
verwarrend mij huidt en hardt tot ik stilschrijvend
zwijk in de vorigheid voor de orde
van de dingen achter de macht
voornaam mijn woord, mijn woord smoor ik,
en water mijn groothoofse vloot onwagelijk achter de plaats
mijn eeuwige loodse, die ik liefheb als het gezonkene
Steels gelaagde straalwarendheid, kristallijne
loofschijn die aanvloeit als jonge doopwijn en
mijn laatgeleefde wakkerheid ontvlakt,
zo gutst het licht ramend om bare hoofden
waart het tammend waar grote wandigheid blaakt
en tijdt in het dorpsgestel waar zij zichtig hongert
aan onze geesten, wier schaduwen in een cirkel dansen
vanwaar geen cirkels zijn te zien.
Stille schijntomelijkheid van zuiverende overtreffing, spel
met het l–t, verflectie die ons vangt, verspeelt en ons verkleint
tot een ruisen in de grote tijd, een donsveer, een onbenulligheid.
Poëzie en de pleeborstel
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2017/12/Passe-partout_epicerie.jpg?fit=1200%2C1081&ssl=1)
Welkom bij deze zoektocht naar de poëzie van de pleeborstel
een exploratie die geen mens serieus neemt
een odyssee langs ongeschreven historieën
langs glanzend sanitair, en abstracte beschouwingen
over de æstetica van het alledaagse
een omzwerving door de kunstwereld
langs vorstelijke toiletten en stinkende schijthuizen
en zie: de pleeborstel is reeds tot kunst verheven
en het is politieke kunst
er is geen onderscheid tussen verteerde truffels
en verteerde grutten
het blijft een smerig ding
maar een ding dat groots kan zingen
van die banaliteit die in ons bestaan zijn sporen trekt
terwijl iedereen er schijt aan heeft
de pleeborstel – een readymade: probeer
het ding te draaien, te forceren, te positioneren
en op een sokkel in een museumzaal te plaatsen
zodanig dat het niet de verdenking wekt,
kunst te zijn
![](https://i0.wp.com/www.platformplee.nl/wp-content/uploads/2017/12/Daguerrotype_of_Niagara_Falls_by_Hugh_Lee_Pattinson_1840.jpg?fit=900%2C675&ssl=1)
Speelzaam lokt na Mitras’ maal de grootzweer om
de taal te toornen, met hoorns en schelmendom
de naargeestigheid in psalmen murw te rossen
wij gewijderen van tong, wij in luwte huilende vossen
ontossende beeldenstormers, ruw getande poliepen
digitale zondagskinderen gelaagd in daguerrotypen
onverminderde galjagers in linksdragende lariejaren
waar al met al loenzend neohegeliaans gaat paren
par excellence: groots geschapen door talendheid
wiens waaier ons wekken zal – weest u bereid