Pom Wolf op pomgedichten.nl: "als de tief niet aan een wedstrijd meedoet schrijft hij ineens in helder kristal. niet dat we weten waarover hij precies schrijft. maar het zonder betekenis zijn is goed te volgen. tiefenthal is dada".
Marc Tiefenthal is een eigengereide, bijwijlen cryptische en vaak cyclische dichter. Daarnaast vertaalt hij dat het een lieve lust is. Zo vertaalt hij zijn eigen gedichten maar ook die van anderen. En romans
Ik ben een groot gebruiker van uitdrukkingen, die ik in stand houd, dan wel in stand opricht. Staande uitdrukkingen, ze staan zo mooi. Er zijn ook zittende uitdrukkingen. Tegen iemand die beter verdwijnt, kan je veel kanten uit:
‘Ga weg.’ ‘Verdwijn’. ‘Wilt u hier even door de grond zakken?’
Bij mij gaat het steevast als volgt: ‘U kunt twee kanten uit: de boom in of de pot op.’ Beide zijn zittende uitdrukkingen.
We zaten er heimelijk op te wachten op de plee, op een stuk over de urinoir, al dan niet van Duchamp, de meningen daarover lopen de laatste tijd nogal eens uiteen. Of minstens uit twee. Op de plee zitten we trouwens meestal te wachten.
Het moet overigens niet altijd ellende zijn, het kan ook bevrijding worden. Zodat de grijns op ons gezicht ontdooit tot glimlach.
Ineens zie ik dat het pleegebeuren hier modulair verwerkt wordt door de pleetechneutologie van wordpress. Het geheel laat zich voortaan schrijven in blokken.
Moeten we ons daardoor ongelukkiger voelen dan we ons voordoen?
Of juist gelukkiger? De pot op met deze vragen. We mogen verder niet klagen, anders krijgen we een enkele reis naar de klaagmuur, die tot nader order nog steeds in Jeruzalem staat. Trump is van plan hem af te breken en steen voor steen over te brengen naar Tel Aviv. Dat varken uit het witte huis in Washington is de enige die de zaak van de joden met voeten mag treden zonder voor anti-semiet te worden uitgescholden.
(Dit gedicht is in Amsterdam afgedaan als mechanisch; terwijl het eigenlijk nogal procesmatig is. Tja, in Amsterdam zijn ze niet altijjd mee met de stroming buitengaats)
aucun geste si ce n’est qu’il est parfaitement saisi dans ce qui a été atteint
parfaitement déjà comment il aura été et donc ne se permet pas
de vouloir être un geste.
en gardant la même distance en posant,
une division est créée visiblement dans l’indivisible
telle une paroi cellulaire qui
dans un écho, du coup, n’est plus une paroi cellulaire mais mouvement
ou encore un nuage qui se déchire dans les nues
alors qu’il y a peu, c’était un marin ou un lézard.
l’inévitable qui en soi était un rien qui devrait se faire
que je commence à ouvrir si lentement dans le présent,
à déplier avec un attendrissement pieux dans la coagulation de mes plis
jusqu’à ce qu’il s’arrête juste avant que vous ne preniez la parole.
ma main bouge comme sur une mousse noire
qui a des odeurs profondes de pourri et de luxe.
Je rends visible l’euphrate qui goutte, le sahara qui se fait compter
je montre le vent de l’ouest qui transforme la mélancolie en vagues
en hectare après hectare pleines de croissance et d’anémones blanches.
oui, je parle espace car je suis trop réveillé pour le temps.
meesterlijk ik spreid momenten voor mij uit:
geen gebaar dat niet volstrekt gevat in wat vooraf
perfect bereikte al hoe het geweest zal zijn en dus
zichzelf niet gunt gebaar te willen zijn.
bij het leggen op gelijke afstand
ontstaat er merkbaar afscheiding
in het ondeelbare zoals een celwand
op een echo plots geen celwand maar
bewegen is.
of zoals een wolk in wolken scheurt
terwijl het net een zeeman was of hagedis.
het onvermijdelijke dat uit zichzelf een niets was
dat wel komen moest begin ik extreem langzaam in het nu
te openen, met devote vertedering open te plooien in het stremmen
van mijn plooien tot een stilstand net voor u toch spreken gaat.
mijn hand beweegt als over donker mos
dat diepe geuren bergt van rot en weelde.
het druppelen van eufraat laat ik zien, het tellen van sahara.
ik toon de westenwind die van weemoed golven maakt
in hectare na hectare vol met bloei van witte anemonen.
ja, ik spreek in ruimte want ik ben te wakker voor de tijd.
Haast iedereen kent hoop ik nog de uitdrukking: het moment is aangebroken. Ze dateert uit de tijd dat de tijd nog iets autonooms had en dus kon aanbreken, uit eigen beweging en in eigen beheer.
De postmoderne lullers, dit zijn lieden die menen dat de hemel de grens vormt en dat je moet blijven scharrelen tot je hoofd er als een ei uitziet, hebben de zaak verbasterd tot een momentum. Het ogenblik kreeg iets van een monument maar vooral, het werd manipuleerbaar. “Ik voel dat het momentum gunstig is.”
Lang heeft dat niet geduurd, dat momentum. Het bleek geen monument te kunnen worden. Nu zijn er opnieuw momenten. Maar ze breken niet meer aan. Nee, de mens breekt ze aan. Er is het trefmoment voor ouders op de nieuwe school. Er is het afscheidsmoment als iemand gestorven is. Er is het ontspanningsmoment op het werk. Of het kennismakingmoment. Al bij al mag het nog een moment lang duren. Een ogenblik, graag, meer mag dat niet zijn.
Ogenblik! Wie zegt dat? Wie vindt dat we geen tijd meer mogen nemen? Als iemand onder jullie de schuldige vindt, u gelieve die uit te leveren aan het Strafhof te Den Haag wegens grove schending van de mensenrechten en wegens aanslag op de mensheid en, last but not least, wegens diefstal op de mensheid met collectieve verarming als gevolg. Tijd moet u weten is ons geld. Het is ons kapitaal. Wij zijn wij? Wij zijn de kapitaalonkrachtigen die het moeten doen met wat koopkracht. Die beperkte koopkracht nemen we er bij, als we maar vrij mogen beschikken over onze vrije tijd, ons echt kapitaal.
Als men dat kapitaal echter opsplitst in momenten en die dan vervolgens in een mum van tijd laat afhandelen, zodat we in ademnood komen, dan gaat dat ons te ver.
De beeldspakerigheid van het radelend wiel fietst volop. Een colsukkeltand van een alsnog middelgroot technologisch verdrijf projecteert zijn beeldspaak puntkrachtig. Hij doet dat met een mond vol hete aardappel.
“Met een ingebouwde zursfunctionaliteit die we hebben uitgebouwd, kan men nu aan de slag. Je vindt die functionaliteit in de toelbaar.”
Pieter P. Punk (alias Pierre Paul Punque) onderbreekt hem. “U zou beter eerst goed kauwen en dan doorslikken, vooraleer u verder praat.” Zitk tuf tuf sie hesja fcusina? ‘l Ma?
Van verstomming en van lood verslagen, getroffen kortom, valt de man stil.
Stil. Ik heb de hele tijd stilgezeten, sta nu op en ga. Helemaal uit zichzelf opent de deur zich voor mij en blijft me nog lang nagapen. Als ik de hoek van de gang omdraai, valt de deur pas dicht. Mijn ogen op mijn rug kan ik nu ook sluiten.
Ben ik nu gerust of enkel uitgerust?
Ik laat de automatische snoepdoos links staan, haal uit naar rechts en bevind er mijn kantoor.
Het beeldscherm staat op pauze. Het ziet er behoorlijk zwart uit maar dit is slechts schijn. Achter het zwart gaat de wereld schuil. Die wee toch wee wereld is opgedeeld, heel netjes, in processen, meestal schijnprocessen. Daardoor verlopen ze gedeeltelijk automatisch. Je bladert met een vinger door het internet. Je hoeft daarvoor je vinger niet meer nat te maken. Je hebt wel nog bladwijzers. Zoiets.
Of je wil een brief schrijven en opsturen. Geen ticket nemen in een onderbemand en veel te vol postpestkantoor om een postzegel te kopen. Een, mijnheer? Wist u dat als u er tien koopt…. Ik wil dat niet weten. Gewoon een elektronisch bericht sturen. Je stopt de brief in het bericht of je hangt hem er aan vast. En weg is Kees. En koffie maken we hier halfautomatisch.
Ineens flitst het scherm vanzelf op:
Zit de ziel in een schoendoos of toch maar in een doodskist? Ik druk op de knop ‘enter’, gooi een haak uit en haal de zin zo binnen uit het internet, naar een bladzijde die ik open in de tekstverwekker. En eenmaal verwerkt, komt dit ervan:
De schoendoos gaat open, de ziel gaat lopen. Op een schoen meer of minder. Als ze uitgelopen is, wenkt een andere doos.
Het dagelijks werk in de Toren van Luik, het dada dagelijks werk, jaja. De toetertoren, ja. Niemand raakt op het dak om het ervan te schreeuwen. De vrees leeft niettemin niet dat iemand die zo hoog raakt, zich ervan zou afwerpen. Hoewel de sprong in de leegte op zich niet verwerpelijk is en als experiment in luchtledigheid in aanmerking komt. Of als poging om de zwaartemacht te lijf te gaan.
Van beroep ben ik knelpunt. Ik ben ternauwernood woonachtig maar voor de rest ontzettend werkzaam. Wie heel opmerkzaam is, ziet me zo komen. Anders zie je me zo gaan.
Stel, ik heb gedaan met werken, de werkdag zit erop. Als knelpunt weet ik overigens nooit helemaal wanneer het werk erop zit. Maar dat zal u worst wezen. Ik kom dan thuis, doorgaans afgepeigerd. Het is geen makkelijke stiel, knelpunt van beroep. Dan begrijp je dat ik ternauwernood woonachtig ben. Maar eerder amechtig.
Het kan zijn dat ik holderdebolder ben ingesprongen om een plaatselijke reportage te maken die ik dan uit derde hand schrijf omdat ik de middelen niet heb om plaatselijk een vraaggesprek te voeren met lieden die zich omringen met zwaar gespierde torso’s waar altijd wel wat vuurwapen aan wappert. Ja, inderdaad, ook lokale nieuwsgaring is in een knelpunt geraakt. Laat staan dat ik recht heb om te reizen met de trein in eerste klas.
Soms ook moet ik instaan om ratten te vangen en te doden. Soms sta ik in voor een mevrouw aan de kassa, hoewel dat nooit lang duurt. Als bouwvakker of instant loodgieter wil ik nog wel eens loos gaan.
Ik ben ooit opgeroepen om de rol van eerste minister te spelen omdat geen enkele formateur een regering kon vormen. Ik heb toen geweigerd. Het land besturen is geen beroep maar een roeping. En dus kan daar van een knelpunt geen sprake zijn. Hoewel ook in de politiek de roepingen afnemen. En de zaak daar richting knelpunt evolueert. Maar dat is geen probleem. Zoals nu overal de kerken leeg staan en wachten op een nieuwe bestemming, zullen de parlementen en senaatgebouwen wel vlug een nieuwe bestemming vinden.
Ik ga nu slapen. Om slaapachtig en slaapzaam te worden.
(Deze tekst dateert van 2014. Werkzaam werken moest nog worden uitgevonden in de Wetstraat. Ik had het toen al zoals je hier kunt zien. Burnout was nog geen plaag maar het zat er aan te komen, zoals je hier kunt zien)
Les métafoires de la roue aux rayons du vélo vont de pair et d’impair. Une hantreprise de taille moyenne active dans la technologie projette son image à force de points, la bouche pleine d’une pomme de terre yperchaude, cela fait très coule.
“Nous avons développé une fonctionnalité zursfunct que nous avons intégrée dans le bar des taules.”
Pierre Paul Punque l’interrompe. “Avant de continuer de parler, mieux vaut bien macher et puis avaler.” Zitk tuf tuf sie hesja fcusina? ‘l Ma? (veux-tu que j’aille te chercher quelque chose à la cuisine? De l’eau?)
Bouche bée d’aplomb, bref fort touché, la parole de l’homme s’arrête. Arrête. Je me suis arrêté à temps, suis resté assis tout le temps mais maintenant je me lève et m’en vais. Tout à fait d’elle-même et d’initiative, la porte s’ouvre devant moi et me regarde passer bouche bée. Quand je prends le virage pour tourner dans l’autre couloir, la porte enfin se ferme. Et enfin, je peux me fermer les yeux dans le dos. Suis-je tranquille ou bien reposé?
Je passe à côté d’elle, comme si elle n’existait pas, la distributrice de friandises. Je tourne vers la droite et me voilà arrivé au bureau. Mon bureau.
L’écran est en position veille et a l’air vachement noir. Seulement l’air. Le noir cache le monde entier. Qui se traduit en web web web, se divise proprement en processus, souvent des simulacres de procès.
C’est pourquoi l’automatisation est un processus progressif, qui y va tout doucement. D’un doigt, on feuillette l’internet. Plus besoin de se mouiller le doigt. Les marques-pages sont restés. Ou encore, je veux écrire une lettre et l’envoyer. Je ne dois plus perdre mon temps et mon humeur dans un bureau de poste qui peste, en y prenant un ticket pour attendre mon tour, mon numéro. Alors, monsieur, vous voulez quoi? Un timbre, s’il vous plaît. Un seul? Savez-vous qu’en achetant dix timbres, vous…. Non, je ne veux pas savoir. J’envoie ma lettre par courriel. Le café au bureau est fait en semi-automatique. Mais voilà que tout seul, sans que j’y touche, mon écran s’allume et montre une phrase:
L’âme se trouve-t-elle dans une boîte à chaussure ou quand même dans un cercueil?
J’active le bouton ‘entrez’, je hameçonne la phrase et la mets au bord de l’internet dans une page du logiciel de traitement de texte. Et je la traite!
La boîte à chaussures s’ouvre, l’âme s’échappe.
Ne regardant pas la chaussure.
Quand l’âme est à bout de souffle, une autre boîte s’ouvre.
Le travail cocoquotidien haha dada dans la tour de Babel, à Liège. Personne n’arrive au toit pour y crier. Toutefois, la foi vit qu’un jour, quelqu’un pourrait y arriver et se jeter dans le vide. Le saut dans le vide n’est pas condamnable, en effet, il pourrait être retenu comme expérimentation dans le vide. Ou comme une tentative de maîtriser la pesanteur.
De Minister van Agitatie kreeg ooit te maken met de amateuristische aanpak van de overheid. De Rijkswacht was bij hem thuis binnen gevallen in zijn afwezigheid. Om zijn webstek plat te leggen, op verzoek van het Blok. Maar de Rijkswacht had niets gevonden, behalve een scherm. Het ging om een Apple waarin alles geïntegreerd was. Er was met andere woorden buiten dat scherm ook echt niets want de computer zat in dat ‘scherm’.
Hier was het dus: leve het gebrek aan beroepsernst. Ondertussen heeft de politie wel een afdeling computermisdaad en weet ze dus beter. En hopelijk heeft de minister nu inmiddels een draagbare computer die hij wijselijk overal met zich meesleurt en veilig kan opbergen als het weer stormt buiten.
De Minister van Agitatie geniet geen parlementaire of andere ambtelijke onschendbaarheid, bij gebrek aan portefeuille.
Anders verging het de Wijnants, ook wel de Wilfried. Als jonge man trok hij vaak op met lieden als Paul Goossens, de verkeerde vrienden waarvoor elke moeder waarschuwt, en nam hij al eens een blokpil om door de examens te geraken. Op doktersvoorschrift bovendien. Toen hij zich aanmeldde voor de proeven voor zijn legerdienst, werd hij opgesloten in het militair ziekenhuis. Hij bleef daar maanden vastzitten. Zonder duidelijke reden. Eenmaal buiten zocht hij werk en overal ving hij bot. Hij vond zelfs een werkgever die hem te alle prijs wou in zijn bedrijf. Tot die kandidaat-werkgever inlichtingen kreeg over het goed gedrag en zeden van Wilfried. Bleek dat hij bestempeld werd als staatsgevaarlijk en dat stempel in zijn attest van goed gedrag en zeden stond vermeld. De amateuristische oenen die hem dat gelapt hebben, hebben het op hun geweten dat Wilfried uiteindelijk als zelfstandige aan de slag is gegaan, dat hij om de haverklap werd gecontroleerd door politieagenten en douanebeambten, wat tot heel veel vertraging leidde. Terwijl dit allemaal overbodig was. Want nergens op gebaseerd. Terwijl de ware staatsgevaarlijke lieden nauwelijks dat stempel kregen of krijgen en ook niet werden of worden gezocht.
Het lag dan ook voor de hand dat Wilfried onderaards zou gaan en inderdaad belandde hij als jongste medewerker bij het letterkundig tijdschrift Labris, later bij de opvolger Tempus Fugit. Zou hij zover geraakt zijn zonder dat stempel?
Zou hij zover geraakt zijn zonder dat stempel? Zou hij dan niet veeleer ‘braaf’ les hebben gegeven in het technisch kunstzinnig onderwijs dan werkzaam te zijn geweest in het uitzinnig kunstbedrijf?