de avond valt en zie mij fier te paard alhier ik reik de beker in het harnas van uw blik uw paard speelt mee en loopt op wolken. jouw rare helm heeft plastic vleugels van plezier, mijn harde pik brandt rood van het verlangen en myriam1 vraagt heel boos wat doe jij hier? ik lach en zeg vergeef mij loeder, jij goddelijke hoer, ik wou nog spelen met de pijn van duizend dolken in de volle leegte van mijn kinderlijkenhart ik kom meteen wel, al het speeltuig opgehangen, braafjes slapen in het git van bodemloze smart.
een driehoek hoekt het kleden af de zon zakt rood en oogt naar af het dalen steekt de vleugels op het stijgen trekt het dalen mee het ene maakt van drie een twee genot is lijden aan de heerlijkheid heerlijk is het huis waar niemand leidt de bergen eroderen vredig naar de zee de doden leven niet, sterven doet het leven niet de taal begrijpt haar spreken niet dood moet elke koning die haar ziet het zaad bereikt haar oorsprong niet de bloem gaat bloeden van haar lied het licht is git dat al het blauw verhit
wie niet gebruikt wat door het werk verworven is, staat op een wolk te zwaaien met verworvenheid. de tak verstokt, de hand omklemt van lust begrafenis, de wolk is weg, de weg is regen en vergetelheid. geen treurnis trekt de oude boom des winters bloot hij voelt al teer de nieuwe botten in de moederschoot. grote dichters deden in de lommer hun gevoeg, de boer vermaalt de smurrie wel met os en ploeg.
Stuur uw bijdragen aan het Platform voor Literatuur en ergere Ellende naar bijdragen@platformplee.nl
Verlicht door ‘t niets dat alles is en uit de chaos zelf geboren, is het geen man of vrouw en niets daar tussenin: de gek heeft aan uw hoge woorden niets verloren en fluit zichzelf de wereld uit en dan er midden in. Geen angst of hoop bepaalt het dansen dat je ziet en elke dag vernietigt moeiteloos humane wanen ondraaglijk mooi het zingen van het dwazenlied.
wanneer betekenis alleen de hand bestierd missen alle vingers koot en minstens één getal van een tot tien. geen elf of prins, niet een gelaat zal je dan zien. je telde, telt de tijd te driest of veel te triest terwijl Neptunus vrolijk in je billen prikt en boort en spiest. uit je anus schieten bliksems van Uranus. je voelt jezelf perfect verschrikkelijk en ook al duurt het nog een eeuw vannacht, niemand sterft ooit trager dan degeen’ die wacht, en zeker was alvast dat jij ook nu nog hangen zal.
om onversaagd te gaan waar niemand eerder kwam, vergooit de zwaardman al zijn have en zijn goed. zijn razen brandt een spoor met stralen en met bloed, hij legt het echte bloot en doet dat veel te goed. gevangen vis in bloem ligt sissend in de pan zwiepslag in het water, kronkelende moed. niemand kent zijn naam, de kok weet nergens van: een smakelijke grap, die onversaagd van nergens kwam.
water water woelig water dat in water neerwaarts vloeit helder van de witte toppen waar de condor met de goden stoeit donker van de grote meren waar de maan haar wangen koelt brandend van ‘t krioelen in moerassen waar de slangen gapen ranzig van de steden waar de bleke mensen tijd verslapen hitsig van de beken waar de maagd zich ‘t zaad van ‘t lijfje spoelt water water woelig water dat in water met het water speelt de kom is vol, de beker klaar, voor spijt is het te laat zij kijkt ernaar, ik denk dat zij nu straks wel drinken gaat
dartel als een spartelvis, frivool in zilverschittering met in het aureool het koude dreigen van de onheilsstorm die’t witste licht gaat vreten als een worm jeugdig vuur in ‘t gedroomde waterdiep olijk man of vrolijk vrouw dat is ‘t nog niet het nieuws is ‘t zingen van Haar oudste lied
geen vuur wordt door een macht bedwongen ooit geen macht beklemt een razen dat zichzelf verteert honger het uit en de honger zal branden verban het naar nergens en de tijd zal ontvlammen bedek het met aarde en het wordt glazen oog poort voor de zon die met branden vermoordt doof het met water en ‘t geniet van zijn dood
in vrede strelen veren van de zwarte valk het zwoele zuchten van vereende harten en uit de diepte hoog in hevige verstrengeling rijst van vuur en water afstoot en verlangen. het koele meer van ‘t lijden en de smarten briest en golft en stormt bij ‘t schalmen van de hoorn en in gesloten ogen fonk’len duizend zwarte sterren en monden sluiten monden met genade en Haar toorn.
Stuur uw bijdragen aan het Platform voor Literatuur en ergere Ellende naar bijdragen@platformplee.nl
de listen en de leugens van de scherp geslepen pijn vergaren grote weelde en zorgen voor festijn. mensen worden vakjes die alfabetisch op hun nut in nette rijen bruikbaarheid klaar gerangschikt zijn. maar doe geen misstap en vergeet je middagdut want elke orde schuift van middel naar venijn en waar je eerst naar heling en de wellust greep staat even later weer dezelfde oude, stompe pijn.
een walmenzee vol bloed en tranen een kruimeldis op ‘t feest van angst en pijn muziek die van zichzelf geen noot gelooft een zijn dat letterlijk zijn eigen einde is mensen die in elkaar zichzelve haten maar jij vandaag wordt met laurier gekroond en al je huizen worden lijfelijk bewoond
argeloze, hitsig koudvuur in de aarden mond eenvouds zwarte water waar ik in verdronk elfje met de lach die elke zekerheid verslond lijdensweg die al ‘t genot aan dood verbond duisternis die glimmend zacht de tekens zond elysium, vergetelheid die het geheugen openbaarde uitzinnig naakte lijf, contouren van ‘t geheim xantippe die ik beminnen zal tot ik verdwijn betoverende feeks die mij geen waarheid schonk schaaldier dat de leugens van mijn zwakte openbrak ravissant mirakel dat mijn blinde staren niet verstond bedeesde pracht op wie ik elke nacht gelaten wacht ik bid om mijn vernietiging, gruwelijk gracieus vannacht
doek dat valt en valt en valt en jij valt mee het droeve duister in waar de gelaten huizen: lachjes, bekken, gieren, smoelen, mensenzee. angsten en de lusten kruipen er als luizen en elkanders oren van hun schreeuwen suizen, want de namen en de handen spelen niet meer mee. zonder keuze valt jouw vallen met het vallen mee.
in kringen die elkaar verslinden willen, in looppas die bevrijd de pas doet trillen, in vreugde die de blijdschap wil verstillen, van oog tot oog straalt vredig het moment: van wieg tot graf werpen wij de angsten af wanneer het ogenblik weer daar is dat niet went, wanneer wij alles geven en niets krijgen willen.
de warmte die je voelt is altijd weer van jou en koude is altijd de koude die geen koude wou. je vraagt je af waarom je warmte voelen zou? jij was een lucifer gevangen in een doos van stro, die zelf zo fel ontbranden wou dat nu hij aangestoken is en vlammend boos het enge doosje mist dat je verbranden wou.
van wat er kon rest nog het lege en al wat kan is vol daarvan een spoor van wat er bleef verzwegen heeft reeds de droom met daad bemand. maar al het vaste is zo los als zand en het leed heeft elke hand verlamd. tranen zijn de glazen voor de grote brand.
wees maar vrolijk mensenkind nu hier weerom ‘t onmenselijk verhaal van licht en duisternis begint. ‘t geluk is al het jonge goed gezind en ‘t oude is voor vreugde node blind. schuld en nijd zijn loos kabaal want tijd is weg als jij het eind bemint.
in den vreemde is wat het herhaalt moet het vinden wat de ziel vertaalt dieper dalen dan het water stijgt hoger klimmen dan de hemel daalt uit het wit het zwart bevrijden en het blauw met rood bereiden wijl de klus het met plezier bedreigt.
Dit licht dat is, dat nergens nog gebeurt dat hier tot niets maakt, alles er voorbij, verzegelt hen met zwijgen om de beurt: twee herten in elkander, niet onvrij hoe zij zich raken, niet, met hun gewei. Zo fel wordt nog het licht, dat het dag wordt, en zo daar liggen zij met lust omgord, dat lijven in elkaar verlopen traag dat niets zichzelf er vindt en alles stort vanzelf tot rot en slijm ineen gestaag.
In de mist, ’t kleffe niets waarin het staat, ontwervelt het de rug der gedachten – zijn het fileert zichzelf van eigen graat – en de zon brandt door tot hoe zij lachten: bot is alles wat het kon verwachten. Zijn land is in een waan ontstaan, vergaan, het hecht niet meer zo fel aan dit bestaan. Het had haar vast in ’t licht van ’t moment, het laat haar straks in haar, in jou ontstaan: ’t beleefde schone is altijd present.
Het wou dat het in haar verdwijnen kon, in de gedachte dat zij weg was, is en dat er iets speciaal voor hen begon, de toekomst weg zou wezen van LAIS, dat al het zingen hen betrof, maar ’t is nu zelf het lied van die gedachte, stil, rottend in de brij van vergane wil. Het wou dat het in haar verdwenen was. Het was er haast, en dan die nare gil. Er is herinnering, die geeft geen pas.
De liefde is een rare lamp waar al ‘t donker zijnde gans glimt en glooit rondom: sensuele schaduw in het klare valt van waar de liefde liefde plooit rondom en argwaan als gelogen wijkt alom. Wanneer zij zelfs maar even heeft gebrand brengt zij een eeuwigheid in ons tot stand waarin beweging wordt tot werveling, waarin de hand in hand na hand belandt en steeds de hand is van jouw lieveling.
Traag is wederom de dag begonnen, een tasten naar waar er geen lijven zijn nu het in haar, zij in het begon en het zweeft in de leegte van afwezig zijn. Nog loom de spieren zijn verkrampt in pijn omdat het nog aan strelen is gehecht. De warmte van het laken is onecht: ’t heeft te veel zijn naam op haar gelegd. Een lus rond het niets is zijn mond, niets zegt het hier, alles komt vanzelf bij haar terecht.
Vormen worden vormen in de vormen die elkaar betasten en omarmen tot zij wormen worden voor de normen waarmee het schrijven vormen verarmen tot een lichaam zonder hart of darmen. In dromen strekt het zich uit in heur haar en strijkt het zingen aan van haar gebaar. Het voelt haar zuiver schrijven in zijn handen zijn lijf wordt oog, het leest haar bij elkaar. ’t Schrijft haar uit in lege woordverbanden.
Hoe ellendig niet is zijn mirakel? Welke slaapdoos prikt zich aan een dode roos? Woord na woord is lang nog geen parabel. De duivel opende Pandora’s doos en zocht de laagste troefkaart die hij koos: gebroken minnaar, niets in zijn handen. O wonder der stemloze verbanden gij praatvaar en paljas in d’ aardse hel, wie wil er zo in het vuur nog branden: genot beknot tot miserabel spel?
Is niet de ellende wonderbaarlijk? Erotiek behaagt ons met haar raadsel en ‘t mysterie maakt ons onbedaarlijk. Waarheid is een veelvoud, elke zaadcel is van leugens het vernieuwde maaksel. Maar d’ engel die ter aard gevallen is, de duivel naait wat er gebroken is. Rotte steden met hun brede lanen en leven waaruit lust verbannen is: maak plaats voor ‘t kolkend vuur der tranen.
CCXLVIII
Zij raakte het aan daar waar het niet is, zij maakt het echte er in klaar en waar. Haar wereld wemelt daar waar niets nog is, en ’t is verloren met of zonder haar: haar gebeuren is een schitterend gevaar. Het was het duister zo intens gewend, het kon er preken als verlichte vent, in vuur en vlam voor liefde die nooit kwam. Nu geeft zij het de leegte als present: het staat perplex, zij straalt, het is haar lam.
LAIS is de geschiedenis van een verwording. het ‘ik’ van de dichter sterft af en is een ‘het’ geworden. het ego sterft als god in ‘t diepst van zijn gedachten maar ergens halverwege niest het van ontzetting in de verzamelde geschriften: het kan niet zonder haar.
LAIS zal uit 449 dizaines bestaan en is een update van de DELIE van Maurice Scève van 1544. een dizain is een oude Franse dichtvorm: 10 regels van elk 10 lettergrepen in een vast rijmschema ababbccdcd. het werk wordt sinds 2010 rechtstreeks online geschreven op deze website
Ik voelde zoveel dat bruikbaar was En nu ben ik het allemaal kwijt. Als een beroofde reiziger. Als een bedelaar die zijn bezittingen verloor. Vergeefs herinner ik mij de weelde Waarin ik ooit verbleef. Het overvalt me, gedachteloos, Onwetend wanneer de verloren kennis Zal oplichten.
Gisteren nog wist ik zoveel, Maar tijdens de nacht deemsterde alles weg. Het is waar, de dag was groots. De nacht was lang en donker. De geurige ochtend kwam Vers en wonderlijk En verlicht door de nieuwe zon. Ik vergat en mij werd ontnomen Dat wat ik verzameld had. Onder de stralen van de nieuwe zon Smolt alle kennis weg. Ik zie het onderscheid niet meer Tussen een vijand en de vrienden. Ik weet niet wanneer het gevaar Dreigt. Ik weet niet meer wanneer De nacht zal komen. En de nieuwe zon Zal ik niet kunnen trotseren. Alles wat ik ooit bezat, Maar nu ben ik verweesd.
Spijtig dat ik niet vóór morgen Het nodige herwinnen zal. Maar deze dag is nog lang. Wanneer zal het komen – Die morgen?
I knew so many useful things And now I have forgotten them all. Like a robbed traveler. Like a beggar who has lost his possessions. In vain I remember the riches That long since were mine; I remember unexpectedly, not thinking, Not knowing when the perished knowledge Will flash.
Only yesterday I knew much But during the night everything dimmed. It is true the day was great. The night was long and dark. Came the fragrant morning. It was fresh and wondrous And illumined by the new sun. I forgot and was deprived of that Which I had gathered. Under the rays of the new sun All the knowledge melted. No longer can I distinguish An enemy from friends. I do not know when danger Threatens. I do not know when Night will come. And the new sun I shall not be able to face. All that I once possessed, But now I am orphaned. Pity it is that I shall again regain The needed not earlier than tomorrow. But today’s day is still long. When will it come— The tomorrow?
uit Nicholas Roerich,Flame in Chalice, vertaald door Mary Siegrist (NY 1929), New York: Nicholas Roerich Museum, 2017.
vertaling van ‘WARM REGARDS Poems written in December 2020′ door Jim Leftwich
meer wegen van Noord- Californië naar West- Europa in de wetenschap dat ons maieutisch credo anders meeneuriet met een deel van de dagelijkse discriminaties
more ways from Northern California to Western Europe in the knowledge that our maieutic credo otherwise hums to some of the daily discriminations
het gezicht gerimpeld en beproefd door de onvoldoende gezonde systemen, het huis van drie dozijn jaren, paarlemoer smelten als maïs, behangsellijm bestuurlijk post- kantoor, het vleesschrift 9 graden van de diameter
face crinkled and tried to the insufficiently healthy systems, the house of three dozen years, nacre melting like corn, wheatpaste managerial post office, meat scripture 9 degrees off diameter
dingen zijn voorbeelden van de eerste werelden van uw staatsgreep. bij de door lampschaduw aangepaste bodem van de soepkom zoekt de mythische Rooie Fred een paar mensen uit in onze week, elk jaar is duizend jaar verwijderd van het middelpunt van onze verontruste school.
things are examples of the first worlds from your coup. about the lampshade adapted armchair bottom of the soup bowl, mythical Red Fred seeks a few people in our week, each year is a thousand years from the center of our troubled highschool.
vertaling van ‘WARM REGARDS Poems written in December 2020′ door Jim Leftwich
gebonden staan de verre bomen. de lijst loopt door en door en door, door en door. deze ochtend dank ik iedereen voor gisterenavond. de trefboek- totem opent ruimtes die bruisen tot op het eind. dit is onze nieuwe kans. we zijn geschikt om gelezen te worden, maar daarna nooit meer.
serried are the distant trees. the list goes on and on and on, on and on. this morning i am thanking everyone for last night. the matchbook totem opens spaces sparkling to the end. this is our next chance. we are eligible to be legible, but never again.
nooit mijn ding geweest, jamais. tijdens wie minus thuis waar de blaam van de hubris gestrooid lag als een baken op de gazons van de soep van dat stadje / moet ingang worden tot onze eigen set van ongeschreven omstandigheden.
never a hat at that, not ever. during who minus back home in which the blemish of hubris was strewn like a beacon across the lawns of a small town soup / have to become an entrance into our own set of unauthored circumstances.
op dit moment een poort op de zee nergens anders nog toekomst waarmee je wat kan.
right now a portal into the sea elsewhere no future that anyone can work with.
hoezeer de voedselbesparingencrisis ook huilt, we zullen de bomen voor het bos gezien hebben en het dan van subjectiviteit ontdane vee stemvorkt een vroege wijngaard, de kale hoofden van monniken een bijgedachte.
as much as food cuts crisis howl we will have seen the trees before the forest, and our cattle since disposed of subjectivity, diapason early vineyard, the shaved heads of the monks an afterthought.
als het afgrijselijke getemperd wordt door de kastijding van de rede, als het afschuwelijke gematigd wordt door het zompe watten van de taal,
als de onuitsprekelijke horror van het echte doorheen het lijden der tienduizenden uiteindelijk tot kille bries verzwakt de gelige flarden van het frêle denken
bereikt en plaatsneemt in de fel verziekte kwabben van het consumentenlijf, dan raast het niet of blaast het niet dan zegt het pluf en plof en wat een bof.
maar hoed u om ’t genot nog god te noemen en blijf toch beven bij het zwelgen van uw ik, want daar komt reeds het beest van Troje aan om uw sap te likken terwijl u stikt in uw gesnik.
Lode Kok (Anke Veld), ‘KOLK’, 2022
“de mens ziet het licht en in het licht ziet hij niets de mens keert het licht de rug toe en in zijn schaduw ziet hij schaduw en licht en zo ontstaat de wereld van de mens.”
uit ‘Hoe het nu er kwam’ door de Gravin van Drogheda
vekemans vekemans, zo hoorde ik soms de drukke mensen roepen, o vekemans, zo’n kathedraal hoe begin je daar aan? wanneer het dan een bekoorlijke deerne betrof, ja, dan antwoordde ik wel eens iets in deze trant:
-“kom en met twee vingertoppen ontdoe ik jou van de ignorantie die jou dwingt te handelen” (ik raak haar met wijs- en midden vinger het voorhoofd aan en haar onwetendheid verdwijnt). – “buig het hoofd en uit je haar kam ik het handelen dat jou verleidt tot het besef” (zij buigt het hoofd en van het kammen glanzen al haar lokken zacht en sluik en tam). – “sla je rechterhand mij rond de hals en ik ontdoe jou van het onderscheid in naam en vorm dat maakt dat jij wil voelen, proeven, ruiken, horen, zien of weten” (zij reikt en hijst haar borst en lippen dichter bij de mijne en wij beiden zijn alreeds onze namen vergeten). – “leg je linkerhand rond mijn middel en maak je armen tot koorden die onze lijven binden en herhaal: ik zal jou nu ontdoen van tong en oog en oor en tast- en ruik- en denkorgaan” – “jij gaat mij nu ontdoen van elk der zes zintuigen” – “ik trek de draden los van elk contact” – “jij verbreekt de ketenen van mijn gevoel” – “ik verbrijzel het gevoel dat je doet verlangen” – “jij neemt het voelen weg dat mij verlangen deed” – “ik blaas ‘t verlangen weg dat jouw gehechtheid voedt” – “jij vult mijn leegte met een leegte die verdwijnt” – “ik los gehechtheid op waaruit jouw zijn bestaat” – “jij neemt illusies weg die nooit gebeuren” – “ik maak je vrij van zijn dat een geboorte wil” – “jij neemt gebeuren weg dat niet bestaat” – “ik leg een vinger op je lippen en verhinder de geboorte” – “jij brengt het wiel op gang dat mij verlicht” – “er is geen dood meer en geen smart of lijden” – “jij bent het niets dat ik nog moet vermijden”
“aldus richt men een kathedraal in,” sprak ik tot de overigen “en doet men er zijn/haar intrede”. vervolgens stak ik een sigaret op want ik rookte nog toen en ik staarde ietwat droevig uit het raam. of naar de grond aan mijn voeten. niemand begreep er ooit wat van.
[Carmen Racovitza, MALEVICH SQUARE, ISBN 978-973-0-27174-4 – altered by CR 2020]
grafische uitvoer:
tekstuele transmutatie:
neem aan van ons: bestaan van hel, wezen van kwis in de hongerik, iste van macroschalige dood.
en stilte heerst niet in de straat.
uw brein en bouwding doet graag de kalverculturen af als massa’s ondernemerszin zoals hij ook van individuele tuchtigingsverf de maat meent te kunnen nemen.
vincent stoeft met zijn sansevariafoef, zijn imagistenhecatombe spuit het uit:
de lijn voor ze lijn is, is snede, het ontbreken van lijn. in de wonde, de grond, ontbreekt de lijn. in het ontbreken van de lijn opent het zien met de hand de immense ruimte der vormen.
maar nooit wordt het meer dan een snee in de grond.
het woord voor het woord is het ontbreken van woord. de stem is een zwijgen dat brult en gulzig de mond eet de adem de lucht. de nood breekt de wet van het zwijgen.
bovenstaand gignogram geeft ons zoals gisteren beloofd een voorbeeld van een omslag in de richting van de geste.
als je het ziet gebeuren is het evident, maar de neergeschreven lijn verliest in de projectie van het 3D gebaar naar de 2D geste de getuigenis van haar richting: het behoud van identiteit (de wet van gisteren) heeft dat verlies als prijs. ter explicatie, je kan niet uitdrukkelijk genoeg zijn, heb ik er onderstaand tekeningske bij gemaakt. aan de spiralen zelf kan je onmogelijk opmaken in welke richting (van de cirkelende beweging) ze gemaakt zijn, maar als je de beweging ook ononderbroken de omslagen laat weergeven, als je de lijn aanhoudt, kan je de bewegingsrichting makkelijk reconstrueren. het Requichotesk spiraleren hier begint links bovenaan en gaat ononderbroken verder tot rechts bovenaan met onderweg een dubbele omslag, de twee zones die ik wat vetter maakte:
je ziet ook duidelijk dat in de projectie van gebaar naar geste elk spoor van de richting verdwijnt: de krullekens ‘verschillen in niets van elkaar’, maar ‘zijn’ wel totaal anders, hun richting is tegengesteld.
tentatieve uitweiding: dit is misschien de basis, de kern, de kernel in de code van het ontologische virus, de Plaag van het Zijn:elk zijn is sowieso een reductie van het gebeuren. het lijkt identiek, het is identiek, maar het gebeurt totaal anders. de reductie in de dimensies brengt een identiteit tot stand die niet zo gebeurde: als je de lijnen van heel kort bij onderzoekt zal je vaststellen dat de lijn langs onder of langs boven zichzelf passeert, afhankelijk van de richting waarin ze gebeurde, maar als ‘spiraal’ vervalt dat onderscheid. de waarneming verkrijgt de identiteit die zij zoekt.
deze reductie is misschien onlosmakelijk verbonden, inherent aan elke vorm van waarneming: het is de basis voor ons vertrouwen in het identieke, in het Ding. het Ding lijkt te bestaan, het Ding is, maar het gebeurt niet.
de waarneming, onze twee ogen, onze duale cognitie heeft dat nodig want de identiteit wordt geconstrueerd op het gelijkende dat in de waarneming sowieso al het omgekeerde van het gelijkende is: zonder het chiasme in de waarneming dat temporeel wordt opgeheven in het ‘ogenblikkelijke’ Zijn kan er geen identiteit ‘bestaan’… de dimensie die dan het eerst wordt prijsgegeven is die van de tijd: we ontkennen wet er gebeurde in functie van het Zijn dat we nodig hebben. Il faut avoir son être.
de Dingen en het Zijn worden zo pro-actieve waarnemingsfuncties in onze hoognodige fictie, de Realiteit die wij construeren op het onvatbare Gebeuren, het Réele van Lacan. het Zijn is een fictie zonder dewelke er geen enkele vorm van cultuur, techniek of wetenschap mogelijk is ( Hans Vaihinger). althans tot nu toe, maar de toekomst is misschien al geschreven. het schrift getuigt van de genese van deze fictie, hoe zij is tot stand moeten komen. Om een teken als teken te laten functioneren moet het schrijven ervan ontkend worden.
onze eerste techniek, onze oertechniek, die van het Schrift is immers meteen die van de taal, het maakt van stemgebruik een tekentechniek. dit is in onze terminologie een devolutie (complexificatie, degeneratie, verrotting van het kermen en het schreeuwen, de vocalisatie van onmacht, nood en behoefte). we beseffen dat ook allemaal, want wanneer vallen we terug op de basis van het gesticuleren? wanneer nemen de handen uit frustratie de taak van de onmachtige woorden over?
maar goed, zolang we dit voor ons evidente aanvoelen (van het fictieve karakter van de existentie en de van de huidige algehele instorting van de Zijnsorde) niet voldoende kunnen formaliseren, zolang we het bestaan van de toekomst niet mathematisch kunnen aantonen, zal elke explicatie ervan als arbitrair verzinsel van de hand gedaan worden. het Zijn en de Dingen moeten immers ideologisch onaantastbaar blijven, want het mannelijke bastion van de Westerse theorie is daar sinds Plato op gebouwd, de ontologische fictie is daar zodanig kapitaal mee verankerd dat elk alternatief ondenkbaar want onaanvaardbaar blijft.
wat we nodig hebben, wat bruikbaar kan wezen, is een degelijke Asemische Knopenleer, maar ik heb helaas de wiskunde weg gekozen in het destijds ‘Vernieuwd Secundair Onderwijs’, de grootste vergissing uit mijn leven…
ach, als dichtertje dat wat aanmoddert met een interdisciplinair onderzoek op basis van het schrift, als amateur-schriftgeleerde zal ik gelukkig altijd een ‘niemand’ blijven, een wriemelend curiosum dat weldra verdwijnt onder de pletwals van de vergetelheid, maar mijn onweerstaanbare drang om het ondenkbare te willen denken en het onmogelijke te willen verwezenlijken (sic) maakt wel dat ik mij met deze Prolegomena tot de Gignomenologie euh, rot amuseer.
en wie weet, het kan snel gaan è. er is nu een onooglijk virus dat een heel andere taal spreekt dan de onze en er moeiteloos lijkt in te slagen om de hele kapitale orde globaal te vloeren. en ik zit hier daardoor opgesloten in mijn kot, en ergens liggen er nog wel wat topologieboekskens, dacht ik….
en als de wereld nu ergens nood aan heeft is het aan een systematische aanpak om non-verbale communicatie zo efficiënt mogelijk te digitaliseren zodat die zonder fysieke aanwezigheid kan worden overgebracht. dat is, hoe zot ook, de heel erg directe down-to earth functie van de praktijk van het Asemische Lezen. aanwezigheid genereren om de voorgeschreven omgangsafstand te overbruggen, non-verbal presencing to compensate for social distancing.
het dipje in de kranige opgang, zo zou je de geste met haar schrijfleeslus hierboven kunnen beschrijven.
we zullen zo’n tekening, een combinatie van een geste met (de corridor van) een schrijfleeslus, een gignogram noemen, een neergeschreven beweging of gebeuren
in de gignomenologie ervan, de nog uit te werken ‘topologie van het gebeuren’, een uitdrukking die op een nonsensicale manier wel duidelijk maakt waar ik naartoe wil, en misschien Gérald Moralès ook wel met zijn ‘écriture du réel’, we gaan het aanstonds lezen (de spanning van het onaffe is mij echter dierbaarder dan de klaarte van het bereikte), in de gignomenologie van deze geste kunnen we lezen dat er geen omslag is in de richting. morgen zal ik een voorbeeld geven van een geste mèt omslag.
____________________
“Kan die onvrijwillige analogie [van zijn schilderijen met de natuur, dv] figuratie genoemd worden? Hun richting doet er weinig toe: als die verandert, blijft de analogie. Om de abstracte kwaliteiten van een figuratief werk te appreciëren zet men het omgekeerd om zo te vergeten wat het voorstelt; mijn werken gelijken in alle richtingen op hetzelfde. Mijn werken gelijken in alle richtingen op hetzelfde.”
Réquichot vergiste zich daar ewa in want het maakt wel degelijk uit of je zijn werken nu ophangt in de richting dat hij ze maakte of omgekeerd. iemand die aan depressie lijdt merkt niet dat alles in zijn gedrag depressief is, dat elk gebaar uiting geeft aan zijn lijden.
als je mijn ochtendlijke geste omdraait geeft de corridor een heel andere aanblik dan de neerslachtig wiekende treurvogel van het origineel, die mij dan ook gans in overeenstemming leek met de sombere gedachten waarmee ik wakker werd (ik miste mijn kinderen die nu nog meer onbereikbaar zijn dan anders).
de enkele geste van het omgekeerde gignogram overtuigt niet echt met haar ingehouden krullen, maar de veelvuldige herhaling ervan, de corridor van de schrijfleeslus, die je analoog kan noemen aan een (levens)houding of pose is wel die van een schijnbaar moeiteloze verheffing uit de beslotenheid, of alleszins een ontvluchten ervan.
het is geen dipje in de met veel moeite volgehouden pose van de kranigheid, het is eerder een besef van de weerstand en de vreugde van het overwinnen ervan.
ja, dit is nog speculatieve interpretatie – we moeten ergens beginnen – maar de richting van de lus lijkt allesbepalend voor de kwaliteit van de beweging.
de speculatieve interpretatie lijkt mij echter verantwoord omdat er geen speling zit tussen de expressieve resten van de geste en het gebeuren van de geste zelf. het lijkt dan ook triviaal maar dat is volgende formule allerminst: de onmiddellijkheid (in de zin van het woord zoals Kierkegaard dat gebruikt: de niet-met-middelen-genegotieerde directheid ervan) van de asemische expressie blijft in de lezing behouden. we zeggen dan ook:
in de praktijk van het Asemische Lezen is de uitgelezengeste identiek aan het neergeschrevengebaar
BRONCODE van hetjournal intime -programma
gegeven:
geste: het pad van de primaire, spontane beweging schrijfleeslus: herhaling van de geste die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de geste corridor: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlak jij, je: een participant aan het journal intime programma
het journal intime is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie);
je wordt wakkeren je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
teken je de geste
je signeert en dateert het resultaat
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma: een gesigneerde en gedateerde tekening met een titel in een vreemde taal
het Frans vandaag komt uit de ‘Mauvaises pensées et autres’ van Paul Valery want ik was mijn Moralès boekske vergeten mee te nemen naar bed gisteren en nu te lui om het te gaan halen.
‘La Vérité est nue; mais sous le nu, est l’ écorché’ schreef hij voluit.
de rest van die ‘slechte gedachten’ moet ik zeker ook nog ‘s lezen maar dit volstaat wel voor nu: ‘de waarheid is naakt, maar onder het naakt is de huid’, enfin, dat wil Google Translate ons geruststellend doen geloven maar ‘l’écorché’ is wel degelijk het gevilde, het ontoonbare, het gruwelijke, het naakte leven dat eikeba nooit proper is.
een revelerende gedachte toch, in tijden van huidhonger tengevolge een pandemie die te wijten lijkt aan onhygiënisch eetgedrag maar in feite een rechtstreeks gevolg is van onze bevolkingsexplosie, een zékere en breed aangekondigde ramp waartegen enkel de Chinezen met hun ‘mislukte’ geboortecontrole iets hebben willen ondernemen, maar nu dus die pandemie, dat virusje, die gekrompen as, dat kruishaartje van het kwaad dat dient bestreden dient te worden met nauwlettende hygiëne en een strikt aanhouden van de voorgeschreven omgangsafstand van 1m50:
‘onder het naakte (van de waarheid) is het gevilde’
Ja, merci Paul, this will do.
BRONCODE van hetjournal intime -programma
gegeven:
geste: het pad van de primaire, spontane beweging schrijfleeslus: herhaling van de geste die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de geste corridor: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlak jij, je: een participant aan het journal intime programma
het journal intime is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie);
je wordt wakkeren je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
teken je de geste
je signeert en dateert het resultaat
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma: een gesigneerde en gedateerde tekening met een titel in een vreemde taal
29 maart. het is afwisselend zonnig en bewolkt er zit een fikse noorderwind. het oogt aangenamer dan het is, en het is overal onrustbarend rustig.
op de momenten dat de angst alles begint in te palmen is het belangrijk om de angst te benoemen. het benoemen geeft de angst een plaats. rond plaatsen kan je rondwandelen, je kan ze bezoeken, maar omdat het een plaats is weet je zeker dat je er ook weg kan. hallo, dag angst, hoe gaat het?
elke crisis van het Zijn resulteert in een veruitwendiging van het Zijn: we exterioriseren wat er zich inwendig aan realiteitsproductie plaatsvindt. de veruitwendiging maakt de fictie tastbaar, ‘echt’ maar onthult haar meteen ook als fictie: onze logische circuits branden door: a is X en a is niet X, tegelijkertijd! Iemand gaf ons brein de opdracht om de vierkantswortel van -1 te berekenen.
in onze samenlevingen zijn we gaan leven in onze realiteitsproductie (men leze er de postmoderne betogen van Baudrillard of Virilio op na, maar wie heeft daar nog tijd voor? is al die prul al niet gedateerd van bij de verschijning? is iets daarvan echt ‘bruikbaar’ nu? theorie die wil verklaren om iets te veranderen, verklaar alleen zichzelf). dezer dagen worden we manu militari zo goed als opgesloten in die zelfgekozen gevangenis, het Hotel California van onze natte droom, de consumptieverslaving die ons van wieg tot graf omzwachtelt. eeuwig ongestoord bingen.
O Hildegard!
maar dan zien we plots dat we ‘in het echt’, in real life, daadwerkelijk alleen zijn. we krijgen het rijke voedsel van de dagelijkse aanraking niet meer, maar ook niet langer het basisvoer van de lijflijke aanwezigheden de omgang op net iets minder dan respectabele omgangsafstand (social distancing): niet het grensoverschrijdende, neen, dat kunnen we missen als de pest, maar de grens zelf is verdwenen: de plaats van het lichaam stort in omdat er geen buiten meer is dat met de aanraking wordt bevestigd. de normale zelfzekerheid maakt plaats voor een rare vertwijfeling, die bij het minste kan escaleren tot beklemming, benauwdheid, angst.
de angst vindt doorheen onze realiteitsproductie de weg naar het produceren van meer angst. vanaf dan kan de realiteit die we voor onszelf als leefomgeving opgetrokken hebben op gewelddadige wijze elk teken van het reële pro-actief beginnen onderdrukken: we zien alleen nog maar ons Zijn omdat het Gebeuren te bedreigend is geworden. er zit een neo-liberale homunculus achter het stuur van onze ‘ik’, en hij raast als een raastige Dedecker over de verlaten autostraden…nergens is er iemand nog, geen plaats heb ik om heen te gaan…
________________
In de tekst ‘Avoir son être’ waarin Marcel Billot een lezing geeft van het leven van Bernard Réquichot wordt duidelijk hoe Réquichot vanuit de beklemming die hem dreef een leven lang zocht naar een nieuwe stabiliteit, een soort hebben van het Zijn dat Billot dan niet zonder grond duidt als een Parousia, een Wederkomst.
want hij die zijn Zijn kan hebben, de eigen realiteitsproductie in alle omstandigheden van het ziedende Echte kan in stand houden, de Meester van de Permanente Noodtoestand, die is vergoddelijkt, die kan gaan luieren in de eigen Transcendentie.
in real life viel Bernard Réquichot morsdood op de straatstenen van Parijs op 4 december 1961.
slotparagraaf van de tekst van Billot in de Catalogue Raisonné, Weber, Brussel, 1973, p.221
de volledige versie van Bernard Réquichot is : “Dieu est une idée simple qu’utilisent les gens qui ne se posent pas de problèmes”. “God is een eenvoudig idee dat mensen gebruiken die zich geen vragen stellen”.
het bidden tot god is de-ontologisch gezien een degeneratie van het janken van puppies in nood, een appel aan de ouders. omdat de respons daarop in het talige rot van ons humane bewustzijn onvoldoende was, niet tot bevrediging leidde, degenereerde het janken tot een bidden naar een verheven superouder, aanvankelijk de Godin-Moeder met de gigantische borsten en de Verzwelgende Vulva, later de Vader-Jager met de Imposante Speer.
geconfronteerd met het dilemma tussen abstractie en figuratie kiest Réquichot resoluut voor de Uitweg, de derde weg van het Gebaar, al komt hij (voorlopig in mijn lezing van hem) niet tot een explicitering daarvan. Los van alle intentionaliteit volgt hij op geheel intuïtieve wijze de logica van zijn genot. één van de resultaten van dat radicale opgeven van alle finaliteit, is dat zijn ‘doeken’ in eender welke richting kunnen opgehangen worden*:
Mijn schilderijen: figuratief? neen; abstract? ook niet. Men kan er kristallen in terugvinden, schorsen, rotsen, algen; nochtans zijn die dingen niet ‘voorgesteld’. Het aanzien van mijn schilderijen heeft gewoonweg een analogie met die vegetale of minerale materie. De analogie is geen figuratie: wanneer twee katten op elkaar lijken impliceert hun gelijkenis niet dat de ene de afbeelding van de andere is. Figuratief zijn de afbeeldingen van een wereld die bestaat of van een wereld die zou kunnen bestaan. Abstract zijn de afbeeldingen van een wereld die niet kan bestaan. Die gelijkenis van mijn schilderkunst met bepaalde elementen van de natuur is niet intentioneel.
Kan die onvrijwillige analogie figuratie genoemd worden? Hun richting doet er weinig toe: als die verandert, blijft de analogie. Om de abstracte kwaliteiten van een figuratief werk te appreciëren zet men het omgekeerd om zo te vergeten wat het voorstelt; mijn werken gelijken in alle richtingen op hetzelfde.
de werken van Réquichot ‘gebeuren’ zoals de natuur gebeurt, omdat hij dat toelaat. uit ommacht omdat hij als mens die ‘jouissance‘ nodig heeft, maar ook uit noodzaak in functie van zijn ‘recherche’, een onderzoek op leven en dood naar het Zijn van het Denken en het Denken van het Zijn.
schrap het Zijn uit de motivatie/verantwoording van Réquichot en je hebt een perfect hedendaagse ‘auteur’ die zich onder 8 miljard + gelijken op uiterst bevredigende wijze bezig houdt met het oprichten, uitbouwen en in stand houden van zijn ‘Kathedraal’.
maar het is natuurlijk de Zijnscrisis die hem in voortdurende staat van onrust naar de dood drijft: als er geen Zijn bestaat kan zijn gebed niet verhoord worden, blijft hij opgesloten in de hel van zijn ‘angoisse’.
het is een simpel idee maar het heeft zijn werkzaamheid historisch bewezen: het verenigt immers de angstige individuen in een congregatie, een kudde die door ogenblikkelijke onderlinge besmetting met het Woord dat de Angst verwekte, als bij wonder immuun wordt voor de negatieve effecten van gans de Plaag van de Taal.
Laat ons daarom heden voorgaan in het Dagelijkse Gebed tot Onszelf.
mensen mensen bid tot ons die des mensen mensen zullen zijn dat wij ons horen zouden willen dat wij die ene keer geen mensen zouden zijn maar wij gewoon
wij zouden ons dan horen wij zouden ons al biddend zien dat wij elkander toebehoren dat jij in mij verscholen zit dat ik in jou mijzelf kan zien
mensen mensen bid tot ons die des mensen mensen zullen zijn dat wij ons horen zouden willen dat wij die ene keer geen mensen zouden zijn maar wij gewoon
wij zouden ons dan horen wij zouden ons al biddend zien dat jij misschien ons niet wil horen terwijl jij toch ook ons zal zijn die nu het dwalen op jouw weg kan zien
mensen mensen bid tot ons die des mensen mensen zullen zijn dat wij ons horen zouden willen dat wij die ene keer geen dommekloten zouden zijn maar jij en ik gewoon.
*ik heb het dagelijkse gebaar hier ook bewust omgedraaid: ik maakte oorspronkelijk een ‘6’ als gebaar, hier zou je eerder een 9 in lezen. maar gebaren hebben geen onder of boven, die orientatie dat is ‘hogere cognitie’ al, een nageboorte, erger Rot dus
BRONCODE van hetjournal intime -programma
gegeven:
geste: het pad van de primaire, spontane beweging schrijfleeslus: herhaling van de geste die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de geste corridor: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlak jij, je: een participant aan het journal intime programma
het journal intime is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie);
je wordt wakkeren je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
teken je de geste
je signeert en dateert het resultaat
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma: een gesigneerde en gedateerde tekening met een titel in een vreemde taal