Categorieën
PLEEBEER

Délie 180

vertaling met commentaar van dizain 180 van de Délie van Maurice Scève

Quand pied a pied la Raison je costoye,
Et pas a pas j'observe ses sentiers,
Elle me tourne en une mesme voye
Vers ce, que plus je fuiroys voulentiers.
  Mais ses effectz en leur oblique entiers
Tendent tousjours a cella droicte senti,
Qui plusieursfoys du jugement s'absente,
Faignant du miel extrem le goust amer:
Puis me contrainct quelque mal, que je sente
Et vueille, ou non, a mon contraire aymer.
vertalingen
Wanneer ik voet na voet de Rede volg
en pas na pas haar wachters observeer
stuurt ze mij de ene weg op die ik volg
wijl ik daarvan vluchten wil, meer en meer.
  Maar die daden in hun wenden evenzeer,
die meer dan eens het verstand ontwijken,
doen mij mij toch aan dat rechte eiken,
doen extreem de honing bitter smaken, 
mijn kwaal weer zo op het goede lijken,
dat ik weer minnen moet wat ik moet laken.
letterlijk (alternatieve woordbetekenissen tss haakjes, dv):

Wanneer ik voet na voet de Rede bijtreedt (meewandelen met)
en ik pas na pas haar wachters observeer (gehoorzaam)
stuurt ze mij op dezelfde weg
naar dat wat ik zelf ontvluchten wil.
maar die acties in hun volle (vaste) wendingen (leugenachtig)
die zich meermaals van het oordeel (verstand) verwijderen
neigen steeds weer naar naar die gevoelde rechte
houdende van de honing de extreem bittere smaak voor
en (vervolgens) belasten mij met kwaad dat ik voel
dat ik wil, of niet (of ik nu wil of niet) tegen mijn zin in beminnen.
commentaar

D180 is een vervolg op D179 waarin dezelfde spanningen als een strijd tussen de Rede en de Liefde worden opgevoerd. hier wordt gefocussed op de rechte lijn van de Rede die het lyrische ik wil volgen maar de onmogelijkheid van dat ik om zich van de betovering van het innamourato-moment te ontdoen resulteert in de Petrarcaanse Aufhëbung-avant-la-lettre van het samengaan der tegengestelden in de overbekende oxymora.

dit viel mij op bij de lezing/vertaling:
-de uitwerking van de Petrarca pose, of beter de beweging naar het voor de kenners destijds ook al erg bekende Petrarcaanse oxymoron als pointe gebeurt veel fijnzinniger bij Scève dan in het voorbeeld van de meester zelf.
S. begeleidt als het ware de gedachtebeweging die zijn tekst oproept bij lezing in het ritme van de verzen zelf.
de naar het latinisme neigende zinsbouw werpt behoorlijk wat obstakels op. die obstakels blijken erg functioneel te zijn.
ook voor de contemporaine lezers moeten de obstakels groot geweest zijn, de status van hooggeleerdheid van S. stond in 1544 al buiten kijf maar ook de beschuldigingen van obscurantisme waren toen al niet van de lucht.

om de functionaliteit van het ‘moeilijk doen’ van Scève ten volle te ervaren kan je best het dizain enkele keren luidop lezen, dan voel je hoe het werkt. de haperingen, de frictie veroorzaakt door de grammaticale obstakels zorgen voor een soort innuendo laag bovenop de lexicale weergave van de rationele progressie.

bijna elk woord krijgt de retentie mee van een aanvankelijk verkeerde lezing en zo begin je dubbel te lezen en komt het ‘foute’ deel dat refereert naar de heftige emotionele tweestrijd autonoom los van het logisch uitrollen van de gekende metaforiek. zo komen die emoties ook bij de lezer tot leven, maar niet vanuit een fictioneel, poserende lyrisch ik die wordt voorgesteld als de biografische Petrarca via de tekst naar het Buiten (denk aan de prachtige expressie van de psyche in de natuur bij P. die later bij o.a. Marini tot heerlijk barokke overdaad uitbloeit) maar meer direct van de tekst naar een fictioneel Buiten en daarin naar het binnen van een lyrisch ik dat ondertussen ook al bij de lezer is opgewekt.
de functies van het fictionaliseren (f) en de expressie (e) zijn radicaal anders geconfigureerd t.o.v. het ik (i) en het Buiten (b)

bij Petrarca gaat de flow bij de opbouw van de virtuele wereld dan zo:
tekst=> f(i) => e(f(i)) =>f(b(i))
bij Scève gaat het eerder rechtstreeks zo:
tekst => f(b(i))

dat maakt onder meer dat het ‘ik’ bij P. veel vaker retorisch als ‘groot auteur’ wordt opgevoerd (de autobiografische brieven van Petrarca staan dan ook voor mij zo stijf van de adelijke verwaandheid dat ik ze niet gelezen krijg. het lijkt wel Seneca, even saai en prekerig, maar dan met meer dan 1000 jaar extra Rot erop, ik krijg er echt het beeld van een onophoudelijk ratelende aristocratische pad bij, niet het soort mens waar ik nog geduld voor heb, het stopt toch nooit. dat doet vaneigens niks af aan de genialiteit van zijn lyriek, maar je moet het toch telkens willen kunnen vergeten.)

Scève brengt de Klassieke auteursidealen en de Horatiaanse eeuwigheidsbetrachting daarin nauwelijks ter sprake, het draait echt allemaal om het idool van de deugd Délie en het lyrische ik heeft het dan ook bij aanvang al over ‘mainte erreurs’ in de schrijverij zelf. de fouten, de jeugdzondes van het lyrische ik bij P. betreffen nooit de schrijverij, de capaciteiten als auteur staan bij P. met zijn Trionfi al lang buiten kijf, S. had voor de Délie nog niets noemenswaardig gepubliceerd, hij was gekend en werd erg geapprecieerd onder auteurs maar hij was voor de wereld niet bekend als vooraanstaand auteur.
de bescheidenheid siert hem misschien omdat het niet anders kon maar het ligt ook niet in zijn aard, vind ik, wanneer je de finesse van zijn taalgebruik ervaart: het leest allemaal te echt om waar te moeten zijn en Délie heeft geen lange lyrische uitweidingen over haar schoonheid nodig om te schitteren als afwezig idool in een algemeen menselijk maar intimistisch mentaal theater dat voor de lezer als meditatieruimte wordt ingericht, een voorname functie die het schrijven ongetwijfeld ook voor Scève zelf had. Scève doet in die besloten ruimte stevig aan dissectie van het ego en dat in het verlengde van de Middeleeuwse literaire traditie van de Maria verering, iets wat Defaux in zijn editie terecht benadrukt.

en terzelfdertijd krijg ik bij Délie veel meer de indruk van een echte vrouw van vlees en bloed, de Laura van P. leest bij mij meer als een mannelijke – nou ja, mannelijk, voor zover ik daarvan wat afweet, in psycho-analytische termen waarschijnlijk eerder pre-puberale – projectie van een begeerd maar onbereikbaar moederidool.

het lyrische ‘ik’ bij Scève blijft stoicijns bescheiden als een oude scholast en retorieker, een erfenis die hij samen met Marot nog actief in het schrijven laat doorklinken, bij Ronsard is dat al een pak minder het geval, daar breekt de erotiek helemaal los in de ‘bredere’ tekstruimte van het sonnet.

terzelfdertijd laat hij wel heel ‘eigentijds’ als exponent van de nieuwe stijl de tekst zelf epateren met een rijkdom aan alluderende resonantie en mentale spitsvondigheden. Scève creëert in zijn teksten geen mythische Scève zoals P de mythe ‘Petrarca’ neerkwakt en breed uitsmeert over al zijn teksten.

ik heb die bewust geïntroduceerde moeilijkheden in de lezing veroorzaakt door de ongewone zinsbouw, dan ook willen behouden in de hopelijk voor uw smaak niet al te vrije vertaling die zowel rijmschema als lettergrepentelling behoudt. da’s vreselijk puzzelwerk bij momenten, maar ik puzzel graag met woorden en het loont wel, vind ik.

de inhoudelijke verdraaiingen in functie van dat vormbehoud kunnen eens ik wat meer ervaring krijg in deze oefening wel geminimaliseerd worden door ze pogen coherent en consequent uit te voeren en vooral ook door de toevoeging van de originele tekst met links naar de moeilijkere woordbetekenissen en mét de letterlijke vertalingen erbij zodat de niet-francofone lezer een maximaal beeld kan krijgen op de rijkdom van het origineel.

zoiets voor een boek ondernemen is voor ons minieme taalgebied onbetaalbaar, hier kan ik alvast de aanzet geven en kunnen anderen na mij het aangeleverde materiaal aanvullen en verbeteren.

ik vrees wel wat dat er niet veel anderen zullen volgen, maar bon: het kàn en dan is mijn taak als dogmatisch NKdeE auteur al exemplarisch volbracht.

het vertalen van lyriek blijft hoe dan ook een onmogelijke opdracht, een kamikazeaanval op de lyriek zelf , zo ervaar ik het soms, maar op deze manier gebeurt al dat afgrijselijke geweld tenminste niet stilzwijgend en achter de rug van de argeloze lezer.

tenslotte: er bestaan in de literatuur rond Scève’s Délie talloze heroïsche pogingen om verborgen betekenissen in het werk te duiden, en het werk wordt vaak gecultiveerd zonder dat men het echt gelezen heeft, maar het grootste geheim van de ondertussen toch wel legendarische Délie is waarschijnlijk dat het verdomd briljant geschreven is en dat er serieus wat intiem denkwerk aan te pas komt om de immense rijkdom in het werk te ervaren, maar dat die moeite dan ook een enorme voldoening oplevert.

Scève lezen heeft naast met meditatie veel gemeen met naar films van Tarkovsky kijken vind ik: je kijkt er wat tegen op om eraan te beginnen, maar eens je er weer in zit vraag je je af waarom je jezelf het genot ervan zolang onthouden hebt.

Door Neue Kathedrale des erotischen Elends

Lopende onderzoeksprogramma sinds 27/09/2004