Categorieën
PLEEBEER

In de wolken

Ik woon in de wolken.
Ik ben officieel gedomicilieerd
op Wolk Nummer Negen.

Alles is hier gratis.
’t Maakt niet uit
of je oog loddert, 
bijziend is of scheel.

Ik ben nergens te vinden, 
zelfs niet voor mezelf. Jeminee!

Op dagen dat je echt kijkt,
dan zie je het goddelijke overal.

Alles loopt dan door elkaar,
verspringt, vervloeit,
spat uit elkaar,
is voor eeuwig Een.

Iedereen bouwt aan een soort troon.
’t Mijne is een huis zonder stenen,
een verhaal zonder woorden,
— enkel wolken 
die vrij en onafhankelijk 
in de lucht drijven. 

Van lage en hoge druk
hebben de wolken nog nooit gehoord.
Alles gebeurt hier gewoon vanzelf.
Het wolkendek is een perfecte stek.
Ze zijn niemands meester, niemands knecht.

Ja, voor de meesten klinkt dit vreemd,
maar ik woon te midden het gedonder
en de oorsprong van de regen,
die heel genereus al ’t leven geeft.

Op Wolk Nummer Negen
tuur ik vaak rond
naar zon, maan en de mensen op aard’.

Maar op heel wat dagen
hou ik mijn ogen gesloten.
Zo reis ik inwaarts 
naar goddelijke regionen.

Schijnbaar ver en alleen,
maar de plaats van aankomst
is steeds het hier en nu, 
in goed gezelschap, samen met u.

Categorieën
beeld erger tekst vertalingen

Kenneth Patchen – 20 Zichtgedichten & een liefdeslied

Kenneth Patchen
20 Zichtgedichten
&
een liefdeslied

157) 6 april 1956
De dag begint in de ochtend. Je trekt je broek en overhemd
aan, doet de deur open, een man zegt: “Oké, betaal me nu
alvast de helft, je krijgt de rest van je paard later wel – hier
is het hoofdstel en bit.”

Mijn onschadelijke metgezellen (28
Zelden waargenomen op drassig terrein, dragen ze gewoonte-
getrouw enorme verlengde schoenen waarmee ze zich
onderscheiden binnen welk gezelschap dan ook. Als om deze
buitenissige kledij te compenseren, dragen ze verder niets.
Grootse glijders, leder-connaiseurs.

17) Meer fantastische dieren
Ze nestelen gedrieën en kwispelen met hun lange, sliertige
gele poten als waanzinnig in ’t rond. De vrouwtjes zijn
gewoonlijk uitgesproken lui, dus er zit niets anders op dan
dat iemand anders hun eieren legt. Maar in het nest, god
wat een verrukkelijke pret!

De koe van de polemist (132
Avec bent klaver & boterbloed deez andere, een hond
die als je ’t mij vraagt ondubbelzinnig gehaast binnenrent.
Wie ben ik? een of andere privésnater van een Perikles
die zijn spreekgestoelte opwarmt met gevatte ofschoon
kleinsteedse smeekbeden? – Broeder Hossendaal,
kom op met dat bier!

55) Wat de lotsbestemming verlangt
Lotsbestemming is de partituur van het onwaarschijnlijke.
Ware het anderszins, dan zou bijna iedereen kunnen bestaan.

Waar is iedereen? (124
Als je zegt vergeetmaar zal ’t niet onvervalsen. Als je zegt
maakdajjewegkomtjoh zal ’t ze geen droef doen. Als je
zegt ik pas mezelf niet meer zorgt het voor weinig ophef. 
Maar als je zegt hoerahoeraiedereen kijk dan maar uit!

117) Gouden pruimenknoppen
We hebben zo’n slechte voorstelling van elkaar. We
verwarren elkaar met verschijningen die optreden in
stoelen en oceaanstomers en met iets als een of andere
langeleden-Griek of “jong meisje loopt over veld 19u3apr”
of het is “mijnhoedersbroeder”.

Vliegen hebben vingers (152
en de voeten van de lucht tenen – maar wat spookt marianne
harder daar uit in ginds honkbalstadion met jaaps handig,
de vettige monteur? – En van al die eh… apen & veldleeuweriken,
vlees, brood, cornedbloem & gladdejool!

33) Zwemmende jonge meisjes
Lijven als weifelende, half-oplossende bloemen, jonge
meisjes zwemmen in de rivier. Zie! het roze, zijden
bloemblad van een dij! de bijeengehouden lieflijkheid
van een pasgeboren borst! Hoe ongelooflijk blauw en
zuiver de hemel boven hen.

Gouden pruimenknoppen (118
Wat we ons ook voorstellen van de ander is fout in die mate
dat we een staat van zijn loskoppelen van z’n doetheid. Omdat
alle verschijningen een gemeenschappelijke oorsprong hebben
in de onzienbare vloeibaarheid die voortkomt uit de werking
van haar eigen vloeien. Bestaan is werkwoord. (Geen “objecten”,
geen “dingen-die-worden-benoemd” – doen zelf doet zichzelf doen.)

109) Ik ben de
Vreugd van het Verlangend Vlees. De dagen van mijn
leven zijn zomerdagen; de nachten van mijn luister
overtreffen de schitterende golftoppen van de hemelen
tijdens hun hoogtij! Mijner is de vrijmoedige hand die
deze wereld vormgeeft.

Vliegen hebben vingers (150
“Ah, lieve marianne harder, alleskits, alleskits, maske,
mijn hart het is napoleonvormig – en zég! ook mijn oren
en tanden die zijn precies van zukke verdomde elfjes!”
Maar het is de monteur maar, teruggekomen om de
versnellingsbak na te lopen waar een paar kleine jongens
gisteren een geweerkolf hebben ingeramd. “Alleskits,
en met joe? unstopnah met knabbele an dah kloowtewiel!”

35) In zo’n wapenrusting
Uit de rivier komt een naakt meisje gereden, schoft van
haar paard ster-beschuimd…

Wat een fabuleuze schepsels! (162
Ik kijk uit het raam – dat is hoe het hier werkt, want iedereen
die uit het raam kijkt, van appartementen, van boerderijen,
van kerken, gevangenissen, schoollokalen, gemeentehuizen:
de lucht en een straat, velden, bruggen, watervallen… mijn
god! het zijn allemaal zulke vreemde dingen! en die “mensen”
die daar lopen, wat een buitengewoon fabuleuze schepsels!

105) Scènes uit de kindertijd
Ze gaven ons heel veel kleine prinsesjes om mee te spelen.
Soms wel drie of vier per dag. En allemaal betoverd. We
deden allerlei dwaasdansdinges om ze wakker te krijgen.
Maar dan verdwenen ze. Klote.

De mini-essays (82
Is Morgen Hier? Natuurlijk. Morgen was een gebraden gans
vanaf het moment dat ze enkele van haar minst smakelijke
vaardigheden begon te herbeleven. Iedereen zag ze als
“Voortzetting” – Zeker, de plunjezak van morgen in de soep
smijten voordat iemand de tijd vindt om zich zorgen te maken
over wat voor soort soep een verstandige soep zou zijn om
op te dienen.

151) Vliegen hebben vingers
waarmee ze geen verdragen tekenen. Of speeches schrijven.
Of voor odysseusplastpakken klappen.

81) Meer fantastische dieren
Deze kan het best omschreven worden als een “vertaling” – zo’n beetje
“overgekomen”. Denk aan een portaal gemaakt van wenssponzen,
aan een naar straatkreten smakende vrucht, meng ze dooreen,
behoedzaam, teder – “een snufje” herinneringen

Het bossenmeisje (30
Op een vroege avond zag ik het meisje van het bos. Bladeren
en sterren als koude bladeren waren gevlochten door heur haar.
Droefheid stond op haar gezicht als een partituur, en door haar
voetstap klonk het geschrei van vogels. Achter haar aan, zijn
gewei harkte de hemel, schreed een grote zwarte hertenbok.
Zwijgend gingen ze voorbij.

Zondag 8 april (168
Met deze roos ik u wereld. Gemodelleerd in Liefde, haar kleur
de kleur van hartenbloed! Kijk, ofschoon haar bladeren verwelken
en vallen, toch is het roos – een nimmer slechtgehumeurd of
bezoedeld wezen. Verwonder haar!

          ~

Ah mijn liefste bestookt de hemel
met haar schoonheid

ze is gevormd van zulke stof
dat de engelen wenen bij haar aanblik

kleine goden wonen waar zij gaat
en hun handen openen gouden dozen
waarin ik me neervlij

ze is samengesteld uit leliën en suikerduiven
en de jongste ster ontwaakt in haar haar

ze roept me met de klank van zilveren klokken
en ’s nachts stappen we andere werelden binnen
als vogels vliegen door de rode en gele lucht
van de kindertijd

Ah ze beroert me met de toppen van verwondering
en de engelen schurken als slaperige katjes
tegen ons aan

          ~

uit: Kenneth Patchen, Poemscapes, 1958 & Cloth of the Tempest, 1943
ill. Kenneth Patchen

Categorieën
beeld tekst vertalingen

MORGEN

door Nicholas Roerich (1874-1947)

Ik voelde zoveel dat bruikbaar was
En nu ben ik het allemaal kwijt.
Als een beroofde reiziger.
Als een bedelaar die zijn bezittingen verloor.
Vergeefs herinner ik mij de weelde
Waarin ik ooit verbleef.
Het overvalt me, gedachteloos,
Onwetend wanneer de verloren kennis
Zal oplichten.

Gisteren nog wist ik zoveel,
Maar tijdens de nacht deemsterde alles weg.
Het is waar, de dag was groots.
De nacht was lang en donker.
De geurige ochtend kwam
Vers en wonderlijk
En verlicht door de nieuwe zon.
Ik vergat en mij werd ontnomen
Dat wat ik verzameld had.
Onder de stralen van de nieuwe zon
Smolt alle kennis weg.
Ik zie het onderscheid niet meer
Tussen een vijand en de vrienden.
Ik weet niet wanneer het gevaar
Dreigt. Ik weet niet meer wanneer
De nacht zal komen. En de nieuwe zon
Zal ik niet kunnen trotseren.
Alles wat ik ooit bezat,
Maar nu ben ik verweesd.

Spijtig dat ik niet vóór morgen
Het nodige herwinnen zal.
Maar deze dag is nog lang.
Wanneer zal het komen –
Die morgen?

(vertaald uit het Engels door dv – 12/02/2021)

TOMORROW

I knew so many useful things
And now I have forgotten them all.
Like a robbed traveler.
Like a beggar who has lost his possessions.
In vain I remember the riches
That long since were mine;
I remember unexpectedly, not thinking,
Not knowing when the perished knowledge
Will flash.

Only yesterday I knew much
But during the night everything dimmed.
It is true the day was great.
The night was long and dark.
Came the fragrant morning.
It was fresh and wondrous
And illumined by the new sun.
I forgot and was deprived of that
Which I had gathered.
Under the rays of the new sun
All the knowledge melted.
No longer can I distinguish
An enemy from friends.
I do not know when danger
Threatens. I do not know when
Night will come. And the new sun
I shall not be able to face.
All that I once possessed,
But now I am orphaned.
Pity it is that I shall again regain
The needed not earlier than tomorrow.
But today’s day is still long.
When will it come—
The tomorrow?

uit Nicholas Roerich, Flame in Chalice, vertaald door Mary Siegrist (NY 1929), New York: Nicholas Roerich Museum, 2017.

Nicholas Roerich – Monhegan. Maine (1922)

Koop een RADIO KLEBNIKOV CD!

ontdek alle RKCD’s op
https://radioklebnikov.bandcamp.com/


Categorieën
erger

Voor een gestorven dichter

Voor een gestorven dichter

Er moet nog een gedicht komen over ejaculatie en calculatie,
een leven vol hartvet, de optelsom van 52 jaar oorpijn,
levenslang dichten op de trampoline van de dood.

Etiquette, etiketten, je weet, de droefenis van copyrettes.
We doen postume een Knausgard of Murakami samen.
Hi-ha-hi-ha-ho, doe de Nobel of doe de noblesse!

Je ne t’oublie pas mon frère. Niemand is een eiland.
Wist je dat Uruguay het Zwitserland
van Latijns-Amerika genoemd wordt?

Ik wil in Montevideo zijn, jij Cavani, ik Suárez
We horen luid koren zingen, for whom the bell tolls.
It tolls for thee, mijn dode vriend.