




nooit-eindigend verhaal bij de Calque-Muse van 20/05/2018
het zingen zingt de zon
de zee kolkt in de buik
het dansen is het dansen van het diepe.
de zwarte diepte
de koude diepte
de diepte die doodt
de diepte die de stemmen doet verstommen
het blauw, het blauw is in mijn ogen
het duwen van de diepte streelt
het strelen van de stralen
het duwen van de diepte duwt
de diepte in mij uit
ik zit met jou aan een tafeltje in een snack-bar ergens aan een lange weg naar nergens. jij bazelt, lurkt aan een flesje cola. mannen bazelen, lurken.
ik ga naar buiten, blijf maar zitten. in een spreitje in de auto ligt mijn schelp, het is een mooi gedraaide schelp, je kan er op blazen, het klinkt echt goed, luid.
ik blaas. ik word beter, hoor maar.
mijn adem draagt mijn stem, mijn stem polijst de schelp.
het zingen zingt de zon
de zee kolkt in de buik
het dansen is het dansen van het diepe.
DE MYSTICI
zij waren in staat alles terug te brengen tot een theelepeltje.
de essentie. nergens meer voor terugdeinzen. ik sprak drie
dagen niet, en winkelstraten werden per opbod verkocht.
langharige zwendelaars kwamen ten slotte zover dat ze niet
alleen zichzelf maar ook alle nabestaanden en nietbestaanden
wisten te bedriegen. belangrijker is, wat levert ’t op. dit is een
mooi boek, ik raad het iedereen aan. van jong tot oud zullen
we de zweetdroppels van het voorhoofd wissen. het is alsof
er niets gebeurt.
voorts het over & weer aanmanen van licht. het wordt dubbel
gespiegeld in kleine glimmende zandhopen, her & der over de
vloer, die samen het portret van de desbetreffende moeder vormen.
vormen die, alhoewel niet algemeen geaccepteerd, toch wijd verbreid
zijn. al het aanwezige licht stroomt van & naar het ene raam.
boven ontspoorde het op mystieke wijze.
lichtbundels van allerlei aard.
een rare oude man.
ze trachtten een beproefde formule om te buigen.
dit werd nix.
ik sta erop dat “alles” “iets” betekent.
*
ill. Philco Predicta
(incantatie, vrij naar de tekst van een Zuni-ritueel* bij de Calque-Muse van 19-05-2018)
“kom, kom de ladder op in deze dageraad
kom met het razen van regen
kom met het brullen van donder
kom hoger kom verder kom in grote getale
kom, kom de ladder op in deze dageraad
kom met de zon in het uit van je adem
kom met de maan in het in
kom met het hijgen van sterren en het zwart van de dood
kom allen kom ieder kom elk
kom levenden komt doden, komt gij vervloekten,
vernietigden, naakten, in schaarste geborenen
kom neder tot de onderste trede
adem de maan uit het uit van je adem
adem de zon in het in van je adem
raas met de regen, brul met de donder
beheers deze dag als de dag van eenieder”
*”Epigraph Come, Ascend the Ladder – Invocation to the U’wanmani (rainmakers) from Matilda Coxe Stevenson, The Zuni Indians, Annual Report N° 23 (1905) ” in Jerome Rothenberg (Ed.), Technicians of the Sacred, 3d edition, Oakland, University of California Press,2017, p3, ISBN 9780520290723
tekstuitdraai bij de C-M van 18/05/2018
dageraad. het vonkt. onvolkomen groeit
de eenzaamheid, doorgang in het lege
van de passage.
geen sentiment waarom kan worden gejammerd
maar een evident en klaar gebeuren, zekerheid voorbij het denken:
ik ben alleen, dus blijf ik hier maar wat te denken staan.
een korte bloei van mededogen
is de liefde die in het afwezige
het vertrekken van het verlangen
aankondigt, nog voor het verlangen
het afwezige naar zichzelf genoemd
en aan zichzelf gegeven heeft, geil weerom
van zelfhaat om haar eigen falen, straks.
zoals water het geheugen is van vis.
zo noem ik mij niet mij en ook niet helemaal alleen
terwijl haar wilde halen een lieftalligheid
te branden stookt, in zichtbaar
destructieve stormen steekt,
offert aan mijn uitspraak van uw wens
(uw medeplichtigheid bewezen door
dat razende ontkennen dat niemand
hoort of horen wil).
ik wacht tot held’re vissen zingen
tot namiddags weifellicht vergeten
doet dat schimmen zijn de mensen
& ijl verdwijnend in wraakzuchtige
& voortvluchtige raamkozijnen
van de middag tot de avond is
je stem niet meer dan doorzichtig
vlammenspel vloeibaar katoen
& schijnwerpersfatsoen
ik denk dat held’re vissen zingen
& zo aan de even einder jij
verdwijnt in glazen uitstulpsels
van een in dit licht vergeten
& voortvluchtig schimmenspel
(1982)
ill. Odilon Redon, Geboorte van Venus
tekstuitdraai bij de C-M van 17/06/2018
haar spreken uw spiegel in dit spel
haar snijvlak in mijn uiting
verhelderend voor wie wil afstand doen van mij, zich schaart
bij de menigte die ik al ben met
mijn hand op uw knie de grenzen verleggend van wie u denkt te zijn
mijn hoofd in uw hoofd, geniepige vingertjes
mijn delen alom in uw vreugde
hoe snel die ook wegebt
zo word ik wakker, het kenwijsje ik
in vele variaties tussen sprei en gordijnen
zij zingt mij te liggen, en
ik lig.
tekstuitdraai bij de C-M van 16/06/2018
beter in de hand is de verte te houden van het geloof
dan het plezier dat uitgestreken stijf zichzelf ontkent.
het besluit is een besluit ook
dat zich bekeken weet en deinst van wat het ziet.
haar spreken hoor ik als een sissen dat haar lusten blust:
“in jouw vertaling breek ik ziende de vaten angst
terwijl ik jouw onmondigheden orden en verklaar
de hellingen immuun voor jouw oorzakelijk gewauwel”.
het licht dat toch van ergens komen moet,
ontgaat mij elke ochtend weer:
ik ben niet hier dus niemand ziet haar daar.
Spiegelliefde
In schemerwater zoekt zichzelf
hoe vreemd het was en is
in het weif’lend plasgewelf
de vrouw betekenis
Haar beeltenis danst en kleurt
valt samen met het hemelbeeld
en de avond kust en geurt
terwijl zij hem droom’rig streelt
Hij wist het niet, lag mak
te twijfelen aan de droom
die hem bezocht – zijn schroom
Tot door het dansend waterdak
haar speurend oog doorblonk
en alles in een kus verdronk
ill. Odilon Redon, Spiegeling
Waarschuwing voor kinderen
Kinderen, mocht je denken
aan de grootsheid, vreemdheid, veelheid,
schittering van de zeldzaam unieke
grenzeloze wereld die je zegt
te bewonen, stel het je dan zo voor:
Brokken leisteen rond bespikkeld
rood en groen, rond getaande
gele netten, rond wit-met-zwarte
velden dominostenen, waar
het keurig bruine pakpapier
je verleidt het lint los te knopen.
In het pakje een klein eiland,
op het eiland een enorme boom,
aan de boom een gigantische vrucht.
Pel de vrucht, ontdoe haar van de schil:
binnen in de pit zul je ontdekken:
brokken leisteen omgeven door bespikkeld
rood en groen, ingesloten door getaande
gele netten, gevangen in wit-met-zwarte
velden dominostenen, waarrond
hetzelfde keurig bruine pakpapier –
Kinders, laat het lint met rust!
Want wie waagt het pakje te ontsluiten
zal er zelf zomaar in verdwijnen,
op het eiland, in de vrucht,
brokken leisteen rond z’n kop,
merken hoe hij is ingesloten door
gespikkeld groen en rood, door getaande
gele netten, en door zwart-met-witte
velden dominostenen, met
hetzelfde bruine pakje
immer ongeopend op z’n schoot.
En, mocht hij dan denken
aan de schittering, veelheid, vreemdheid,
grootsheid van de grenzeloze, unieke,
zeldzame wereld die hij nog altijd meent
te bewonen – dan trekt hij aan het lint.
naar Robert Graves, Warning to Children
ill. Jozet Berkhout, Golfbrekers
Als je het niet meer weet
bij wie kan je je dan vertroosten
in een bunker van vertrouwen
gepokt en gemazeld
gepolijste kamers besloten
men beweert maar mijn geloof is tanende
waarom al dat geroep en gewauwel
hoort u mij
niets anders dan egozalf
ik observeer het hele theater
roep heel hard
boe
spoor mijn fantasie aan en verdwijn in galop
mijn eigen ridder in nood
gezond verstand is niets anders dan wat we
bekend achten
hersenen een grabbelton van
willekeur en impuls
ik geloof dat ik er een nachtje over slaap
de regisseur verdwenen
ik droom onverwachte zaken en niets verbaast
vrije val in wat ongewis lijkt
hoe klein ben ik als ik mij plaats
in het groter geheel
ik heb een zonnig karakter
dat blijkt uit niets maar ik vertel het u
zo heb ik het bedacht
Astrid
heugenis
in eindeloze rijen, dicht opeen
en in verwondering te staan:
we zijn alleen,
de heuvels zijn van steen.
en hard en onvermijdelijk
de duizend ogen, paar bij paar
waarin een oud licht hangt gewogen:
dit is gevaar.
het schaduwspel herhaalt zich, bleek
en tastbaar, totdat het in de verte
sterft
en in de harde steen is ingekerfd.
als dit een moeras is, in de mist
als hier herinnering gist, waarheen
wijst de grashalm,
streng en in zichzelve opgericht?
ill. Jonas Ginter, Grashalm vs. Asphalt
in mei had ik een klokje
uit alle klokjes uitverkoren
ze was zo lief zo wit zo stil
de zomermaanden raasden
en in de herfst het loof verging
het werd zo snel zo leeg zo kil
de sneeuw is dik mijn lijf is stijf
er rest geen grein van mei in mij
ik werd zo gauw zo oud zo koud
soms hoor ik nog mijn klokje
wit getinkel in mijn oren
zij wordt zodra zo vrij zo blij
Een wolk is het, voortdurend
zich wijzigend van standpunt en vorm. Vooruit.
Wat het is, is onduidelijk, wij
horen daarbij,
het onduidelijke. Niets
is bestemd.
Voor alle zekerheid, wij,
dat zijn de mensen.
Grootgebracht in de natuur
brengen wij de natuur groot, geven
melk zoals we uitmelken.
Groot is een groot woord met weinig letters,
in een quizprogramma zou ik zeggen
wie kent er een klein woord voor hetzelfde,
mag met veel letters. Muggenziften
is een goede tweede. Spilziekte. Economie.
Maar we zitten met die wolk. We leven
ervan, damp.
Ze daalt op ons neer, de ijle nimf.
En almaar zingt de misthoorn:
‘Fout, je doet het goed!’
ill. T.A.W. Schreurs
Hoe schrijf ik een erotisch gedicht (les 1)
Sluit gordijnen, adoreer, maar handjes thuis!
Bedenk het verre wonder dat begeerte streelt;
mijd omarmend rijm, het is er zelden pluis;
sterf van begeerte, droom slechts wat er scheelt.
Noem niets of niemand, geen beestje bij de naam,
blijf dwalen in de droomgestalten van uw bloed,
spreek uzelve aan: ‘waarvoor ik mij ten diepste schaam’
– kom nooit tot daden, keur slechts instincten goed.
Teken, schrijf, verbeeld, maar houd u verre van het lijf
(eens mocht u treffen raak en krachtig waar het schroeit),
leef als een monnik, sterf zonder ander, vent of wijf.
Schroom voor de daad, mijd de straat, waarheid zij verfoeid;
vloei vocht in eenzaamheid, stroom uit, en vloek u stijf
– alleen dán verkeert u stillekes waar liefde bloeit.
*
O, Schuimgeborene, u roep ik hartstocht’lijk aan,
leer mij ’t verlangen ijv’rig warm te houden
en in mijn oog het klaar ontuchtig beeld ontstaan
van heur verbluffend geurig diepste wouden.
U kent mijn leed, u weet hoe ’t ons is vergaan:
alleen ons smachten telt, waarvan u liefde brouwde,
en ’k sterf bij ’t horen van haar faam, hier ver vandaan,
tot ik bijkans van wijn en geil bezwijmen zoude.
Van Poseidon’s zilte mede wreed verdreven,
elk op ons eiland, gescheiden door uw schuim
– alleen de geur al doet van hartstocht beven!
Ver van ons, in hope, is der minnaars zoete luim –
een godswonder, een gunst dat we nog in ruste leven!
Slechts beeld en stem vervangt ons droef verzuim…
*
O droom van lippen, glimlach, ving’ren in de lucht,
ze zwenken, vliegen, ijlen boven buik en oog,
schilderen het beeld, het levend lijf, haar vrucht,
dat mij verzengt en grijpt in wond’re regenboog.
Ik wenste mij, ik tastte, zocht, maar ’t visioen verdween
en met mij smolt en stond weer op het helder weten:
te ver was ik van hare realiteit, alleen, ik was alleen –
maar evenzeer volhardde het vuur, het willig zweten.
Nu leg mij neer, zoals ik haar zou doen, de vlam, het is
alsof er nóg een wereld mag bestaan, van liefde rijk & blind,
waar alles trilt en zindert, brandt van louter lafenis.
Vreugde vergt verbeeldingskracht, de leugen welgezind:
schiep in lichtzinnig wensen haast tastbare geschiedenis –
in die dwaze duizeling ben ik weer het blij verdorven kind.
– voor M.M. & de Eijlders Dichtersbent
ill. Felix Edouard Vallotton
aucun geste si ce n’est qu’il est parfaitement saisi dans ce qui a été atteint
parfaitement déjà comment il aura été et donc ne se permet pas
de vouloir être un geste.
en gardant la même distance en posant,
une division est créée visiblement dans l’indivisible
telle une paroi cellulaire qui
dans un écho, du coup, n’est plus une paroi cellulaire mais mouvement
ou encore un nuage qui se déchire dans les nues
alors qu’il y a peu, c’était un marin ou un lézard.
l’inévitable qui en soi était un rien qui devrait se faire
que je commence à ouvrir si lentement dans le présent,
à déplier avec un attendrissement pieux dans la coagulation de mes plis
jusqu’à ce qu’il s’arrête juste avant que vous ne preniez la parole.
ma main bouge comme sur une mousse noire
qui a des odeurs profondes de pourri et de luxe.
Je rends visible l’euphrate qui goutte, le sahara qui se fait compter
je montre le vent de l’ouest qui transforme la mélancolie en vagues
en hectare après hectare pleines de croissance et d’anémones blanches.
oui, je parle espace car je suis trop réveillé pour le temps.
meesterlijk ik spreid momenten voor mij uit:
geen gebaar dat niet volstrekt gevat in wat vooraf
perfect bereikte al hoe het geweest zal zijn en dus
zichzelf niet gunt gebaar te willen zijn.
bij het leggen op gelijke afstand
ontstaat er merkbaar afscheiding
in het ondeelbare zoals een celwand
op een echo plots geen celwand maar
bewegen is.
of zoals een wolk in wolken scheurt
terwijl het net een zeeman was of hagedis.
het onvermijdelijke dat uit zichzelf een niets was
dat wel komen moest begin ik extreem langzaam in het nu
te openen, met devote vertedering open te plooien in het stremmen
van mijn plooien tot een stilstand net voor u toch spreken gaat.
mijn hand beweegt als over donker mos
dat diepe geuren bergt van rot en weelde.
het druppelen van eufraat laat ik zien, het tellen van sahara.
ik toon de westenwind die van weemoed golven maakt
in hectare na hectare vol met bloei van witte anemonen.
ja, ik spreek in ruimte want ik ben te wakker voor de tijd.
Ochtendlied
‘s Ochtends kraait de haan
De kikker verslikt zich in z’n gekwaak
De wezel schrikt rechtop
De vlinder fladdert van blaadje naar blaadje
Het wordt warm vandaag
De bomen vangen de eerste wind
Ze zwaaien naar elkaar in het ochtendlicht
Het zand vlijt zich tegen de kiezeltjes
De dagkrekel neemt het over van de nachtkrekel
De hond is blij met de dag en blaft opgewekt naar z’n baasje
De kraai kraait zijn krassend ochtendlied
De eerste radio knispert uit de huizen
Auto’s starten en gaan op weg
Het leven begint ‘s ochtends voor alles en iedereen
Hoera!