Categorieën
beeld erger

unlanding • ontlanden

unlanding
unlanding

ONTLANDEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz, ont en landen: ik ontlandde, heb ontland. Van het vaste land los scheuren: die haer oevers onderkruipt, … en diesse in ’t end ontlanden …

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *